Home

Rechtbank Noord-Holland, 09-04-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10975, HAA 13/4581

Rechtbank Noord-Holland, 09-04-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10975, HAA 13/4581

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
9 april 2014
Datum publicatie
24 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:10975
Zaaknummer
HAA 13/4581
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting: De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser direct na het parkeren de kraskaart bij zijn dochter heeft opgehaald. Derhalve heeft eiser de parkeerbelasting tijdig voldaan. Het standpunt van verweerder dat van eiser mag worden verwacht dat hij een kraskaart in de auto aanwezig heeft en deze direct bij aanvang van het parkeren achter de voorruit moet plaatsen wordt door de rechtbank verworpen. De Parkeerverordening Zaanstad en de daarbij behorende toelichting verplichten daartoe niet. Dat eiser regelmatig bij zijn dochter op bezoek gaat, maakt dit niet anders.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 13/4581

Uitspraakdatum: 9 april 2014

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het geding tussen

[X] , wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.

13/4581De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 30 oktober 2013 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014.

Eiser is daar in persoon verschenen, vergezeld door [A]. Namens verweerder zijn verschenen A.R. Bissessur en R. Heijnen.

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 10,50;

-

gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.

Gronden

Op 30 juni 2013 om 13:00 uur stond de auto van eiser, een rode [AUTOMERK] met kenteken [KENTEKEN] (hierna: de auto) geparkeerd aan de [ADRES 1]. Bij controle heeft de parkeercontroleur geen geldig parkeerbewijs in de auto aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag ten bedrage van € 58,50 opgelegd (bestaande uit

€ 2,50 aan parkeerbelasting en € 56 aan naheffingskosten).

2. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

3. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij na het parkeren direct de bezoekersvergunning (hierna: de kraskaart) bij zijn dochter in de [ADRES 2] is gaan halen en dat hij – terwijl zijn dochter de kraskaart nog aan het invullen was – twee parkeercontroleurs langs zag lopen. Eiser is vervolgens snel met de kraskaart naar de auto gelopen, maar daar lag inmiddels een naheffingsaanslag onder de ruitenwisser, aldus nog steeds eiser.

4. Verweerder heeft aangevoerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, nu de parkeercontroleur op 30 juni 2013 omstreeks 13:00 uur geen parkeerkaartje of een kraskaart in de auto heeft aangetroffen. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat eiser voldoende tijd is gegund om de kraskaart bij zijn dochter te halen, nu de parkeercontroleur altijd enkele minuten wachttijd in acht neemt, zijn waarneming ter plaatse direct in de handterminal invoert en deze vervolgens controleert op juistheid, hetgeen ook enkele minuten vergt.

5. In de afweging die de rechtbank moet maken zijn er enerzijds de stellige verklaring van eiser dat hij naar schatting 3 à 4 minuten nodig heeft gehad om de kraskaart bij zijn dochter te halen, daarop het kenteken in te (laten) vullen en de dag en maand weg te krassen, en de stelling van verweerder dat aan eiser voldoende tijd is gegund, gezien de wachttijd en de handelingen van de parkeercontroleur.

6. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen door eiser is gesteld en ter zitting is verklaard, inhoudende dat hij zich bij de aanvang van het parkeren rechtstreeks naar het huis van zijn dochter heeft begeven om een kraskaart te halen en dat hiermee 3 à 4 minuten was gemoeid. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verklaring van verweerder over de handelwijze van de parkeercontroleur de algemene gang van zaken weergeeft, terwijl – zoals ter zitting is gebleken – de door de parkeercontroleur opgestelde

(handgeschreven en niet-ambtsedige) verklaring van de situatie zoals hij die ter plaatse heeft aangetroffen niet aan de rechtbank is overgelegd.

Nu de rechtbank het aannemelijk acht dat eiser direct na het parkeren de kraskaart bij zijn dochter heeft opgehaald, heeft eiser de parkeerbelasting tijdig voldaan. Het standpunt van verweerder dat van eiser mag worden verwacht dat hij een kraskaart in de auto aanwezig heeft en deze direct bij aanvang van het parkeren achter de voorruit moet plaatsen wordt door de rechtbank verworpen. De Parkeerverordening Zaanstad en de daarbij behorende toelichting verplichten daartoe niet. Dat eiser regelmatig bij zijn dochter op bezoek gaat, maakt dit niet anders.

7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

8. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 10,50 reiskosten op basis van openbaar vervoer 2e klas.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2014.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.