Home

Rechtbank Noord-Holland, 09-10-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11032, HAA 14/973

Rechtbank Noord-Holland, 09-10-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11032, HAA 14/973

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
9 oktober 2014
Datum publicatie
25 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:11032
Zaaknummer
HAA 14/973
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking: De rechtbank is van oordeel dat de informatieverzoeken geen disproportioneel beslag leggen op de administratie van eiseres en evenmin een schending van het evenredigheidsbeginsel opleveren.

Voorts staat de mededeling van verweerder dat het boekenonderzoek op korte termijn wordt afgerond niet aan het opvragen

van informatie in de weg.

Tot slot was de inspecteur bevoegd informatie op te vragen, omdat geen sprake is van de situatie dat in de loop van een rechtsgeding een informatiebeschikking is genomen.”

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummer: HAA 14/973

Uitspraakdatum: 9 oktober 2014

Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen

de vennootschap onder firma [X], gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: R.O. Fischer,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zaandam, verweerder.

12/3703

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 31 oktober 2012 ten name van eiseres een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) vastgesteld met betrekking tot aan eiseres onderscheidenlijk de vennoten van eiseres op te leggen belastingaanslagen omzetbelasting, loonheffingen en inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) voor de jaren 2008 tot en met 2010.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 januari 2014 de informatiebeschikking gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend.

1.6. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. R.C.G. Aarts, mr. P. Brouwer en N. Hopman.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Eiseres oefent het slagers- en cateringbedrijf uit.

2.2.

Op 6 januari 2011 (gecorrigeerd op 11 januari 2011) heeft verweerder aangekondigd bij eiseres een boekenonderzoek in te stellen betreffende de omzetbelasting, ib/pvv en loonbelasting over het jaar 2008.

2.3.

Bij brief van 4 juli 2011 heeft verweerder eiseres ervan in kennis gesteld dat het boekenonderzoek zich mede zal uitstrekken tot de jaren 2006, 2007, 2009 en 2010.

2.4.

Verweerder heeft eiseres verscheidene malen verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken, onder meer bij brief van 2 augustus 2011. Tegen deze brief heeft eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak van 24 oktober 2011 dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat die brief niet kan worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare informatiebeschikking. Het door eiseres achtereenvolgens ingestelde beroep en hoger beroep zijn ongegrond verklaard (zie de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2012 (nr. AWB 11/6433, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY4217) en van het gerechtshof Amsterdam van 16 mei 2013 (nr. 12/00550, ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0470)).

2.5.

Ook bij brieven van 26 oktober 2011, 18 juli 2012 en 11 september 2012 heeft verweerder om gegevens en inlichtingen over de onderwerpelijke jaren verzocht. Omdat eiseres niet alle gevraagde gegevens en inlichtingen heeft verstrekt, heeft verweerder op 31 oktober 2012 de nu in geschil zijnde informatiebeschikking ten name van eiseres vastgesteld. De informatie waarom verweerder heeft verzocht, betreft – zeer kort en vereenvoudigd weergegeven – de volgende onderwerpen:

- de winstverdeling van eiseres en de arbeidsbeloning van de vennoten;

- de specificatie van de omzet van eiseres;

- de specificatie van de inkomsten uit de door eiseres verzorgde kooklessen;

- de inzet van medewerkers en de door hen verrichte werkzaamheden;

- de wijze van kasadministratie, inclusief de wijze van administratie van waardebonnen;

- de opmaak van dagrapporten van de verschillende filialen;

- de netto omzet van 2010 zoals deze blijkt uit de aangifte omzetbelasting enerzijds en uit interne e-mails anderzijds;

- de identificatie van een stagiair die werkzaam was binnen de onderneming;

- de werkzaamheden van de heer [B], en

- de omzetgegevens per week van de verschillende winkels.

3 Geschil en standpunten van partijen

3.1.

In geschil is of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld.

3.2.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de informatiebeschikking.

3.3.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.

Op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de AWR kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 is voldaan. Bij een eventueel bezwaar tegen een belastingaanslag wordt deze op grond van artikel 25, derde lid, van de AWR gehandhaafd als de daarop betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is.

4.2.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de informatiebeschikking voldoende duidelijk en onder verwijzing naar eerdere informatieverzoeken uiteengezet welke gegevens en inlichtingen hij van eiseres verlangt. Deze gegevens en inlichtingen, die alle betrekking hebben op de hiervoor onder 2.5 bedoelde onderwerpen, kunnen naar het oordeel van de rechtbank van belang zijn voor de aan eiseres, onderscheidenlijk de vennoten van eiseres op te leggen belastingaanslagen omzetbelasting, loonheffingen en ib/pvv voor de jaren 2008 tot en met 2010. Dit wordt door eiseres overigens ook niet bestreden. Zij stelt zich in de vier aangevoerde beroepsgronden slechts op het standpunt dat verweerder door te verzoeken om de gewraakte gegevens en inlichtingen in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en/of de algemene beginselen van een behoorlijke procesorde en dat om die reden de informatiebeschikking dient te worden vernietigd. De rechtbank zal die beroepsgronden hierna behandelen.

4.3.

Allereerst stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder met de informatieverzoeken een disproportioneel beslag legt op de administratieve afdeling van de onderneming van eiseres. Het handhaven van de informatieverzoeken leidt ertoe, aldus eiseres, dat schade wordt toegebracht aan de onderneming.

4.4.

Bij de behandeling van deze beroepsgrond stelt de rechtbank het volgende voorop. Het doel van een verzoek als bedoeld in artikel 47 van de AWR zal steeds erin zijn gelegen om tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting te komen. Een dergelijk verzoek zal voor degene tot wie dat verzoek is gericht (hierna kortweg: de belastingplichtige) per definitie tijdsbeslag, kosten en ander ongemak met zich brengen. Die omstandigheden zijn evenwel onvoldoende om te oordelen dat een zodanig verzoek is gedaan in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat een informatieverzoek met een dergelijk beginsel in strijd komt. Van bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn ingeval de inspecteur enkel met het oog op zijn eigen gemak een belastingplichtige op hoge kosten jaagt (vgl. Kamerstukken II, 1991/1992, 21287, nr. 9, blz. 8), dan wel wanneer het voldoen aan een informatieverzoek veel inspanning van de belastingplichtige vergt terwijl de kans buitengewoon gering is dat het voldoen aan het verzoek tot fiscaal relevante informatie leidt.

4.5.

Hetgeen eiseres ter onderbouwing van de eerste beroepsgrond heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een bijzondere omstandigheid als zo-even bedoeld worden aangemerkt, terwijl ook overigens niet van een zodanige omstandigheid is gebleken. De eerste beroepsgrond faalt derhalve.

4.6.

De tweede beroepsgrond behelst het standpunt dat aan de informatieverzoeken geen zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt en dat die verzoeken daarom zijn gedaan in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Ook deze beroepsgrond verwerpt de rechtbank. Uit het in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervatte evenredigheidsbeginsel volgt dat de nadelige gevolgen voor een belastingplichtige van een informatieverzoek niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat verzoek te dienen doelen. Zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen, zal een informatieverzoek steeds erin zijn gelegen om tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting te komen. Op grond van hetgeen eiseres heeft aangevoerd, kan niet worden gezegd dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. In het bijzonder kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de uitbreiding van het boekenonderzoek zoals aangekondigd in de brief van verweerder van 4 juli 2011 tot een andere conclusie leidt. Voor het jaar 2008 stonden de primaire omzetgegevens uit het kassasysteem verweerder niet ter beschikking. Om die reden heeft verweerder de vastleggingen over het jaar 2008 vergeleken met de primaire vastleggingen van de omzetgegevens uit het kassasysteem voor het jaar 2011. Nu uit die vergelijking verschillen in de verantwoorde omzet bleken, moet worden aangenomen dat verweerder geen onredelijk heffingsbelang had bij de in geschil zijnde informatieverzoeken. Van schending van het evenredigheidsbeginsel is geen sprake.

4.7.

In de toelichting op de derde beroepsgrond wordt aangevoerd dat vanwege verweerder tijdens een bespreking op 6 juni 2011 is meegedeeld dat het de bedoeling was om het boekenonderzoek op korte termijn af te ronden. Door in plaats daarvan het boekenonderzoek uit te breiden naar andere jaren en voor die jaren om nadere gegevens en inlichtingen te verzoeken, heeft verweerder, aldus eiseres, in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Eiseres verbindt hieraan de gevolgtrekking dat de informatiebeschikking dient te worden vernietigd.

4.8.

Ook deze beroepsgrond verwerpt de rechtbank. De enkele opmerking dat het de bedoeling was om het boekenonderzoek op korte termijn af te ronden, acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden onvoldoende voor het oordeel dat eiseres er op mocht vertrouwen dat alle aangelegenheden van het boekenonderzoek tussen haar en verweerder definitief en ook voor andere jaren dan 2008 waren afgedaan en dat eiseres de door verweerder gestelde vragen derhalve onbeantwoord kon laten zonder in strijd te komen met artikel 47, eerste lid, van de AWR. De rechtbank kent hierbij met name betekenis toe aan de omstandigheid dat – naar verweerder onweersproken heeft gesteld – gedurende de bespreking van 6 juni 2011 een groot aantal nog openstaande vragen van verweerder is besproken (bijvoorbeeld over het kassasysteem, de dagrapporten, de waardebonnen en de feitelijke gang van zaken met betrekking tot het cateringbedrijf) en dat van een eindgesprek geen sprake was.

4.9.

De vierde beroepsgrond komt erop neer dat verweerder de informatiebeschikking heeft vastgesteld op een moment dat het geschil met betrekking tot de onder 2.4 bedoelde brief van verweerder van 2 augustus 2011 zich reeds in de beroepsfase bevond. Eiseres stelt zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1988, nr. 23925, ECLI:NL:HR:1988:ZC3761, BNB 1988/160 op het standpunt dat verweerder gelet op de stand van het geding de informatiebeschikking niet had mogen vaststellen.

4.10.

Uit het door eiseres aangevoerde arrest volgt dat niet kan worden aanvaard dat het gedurende de loop van een rechtsgeding aan één der procespartijen zou zijn toegestaan om, door middel van hantering jegens de andere procespartij en buiten de rechter om van een dwangmiddel als bedoeld in artikel 47 van de AWR, die andere partij te dwingen aan bewijsvoering te haren laste mee te werken. Wanneer eenmaal de aanslag- en bezwaarfase is gevolgd door de ten overstaan van de rechter aangegane rechtsstrijd, zijn, aldus de Hoge Raad, voor de bevoegdheden die in de voorgaande fase aan de inspecteur jegens de belastingplichtige toekwamen, de bevoegdheden van de rechter in de plaats getreden.

4.11.

Naar het oordeel van de rechtbank geldt hetgeen in dit arrest is geoordeeld niet in een geval als hier aan de orde waarin bezwaar is gemaakt tegen een geschrift waartegen geen rechtsmiddel open staat. Ook de vierde beroepsgrond faalt dus.

4.12.

Nu geen van de aangevoerde beroepsgronden doel treft, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

4 Proceskosten

5 Beslissing