Home

Rechtbank Noord-Holland, 23-10-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:9725, 13_4408

Rechtbank Noord-Holland, 23-10-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:9725, 13_4408

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
23 oktober 2014
Datum publicatie
5 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:9725
Zaaknummer
13_4408
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Door het niet overleggen van enig bewijs van betaling van de in te houden en af te dragen loonbelasting heeft eiser als (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van de inhoudingsplichtige niet aannemelijk gemaakt dat er wel sprake is geweest van afdracht in aansluiting op de gestelde inhouding. Boete ook passend en geboden.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummers: HAA 13/4408 en 13/4409

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 oktober 2014 in de gedingen tussen

[X] te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zaandam, verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1. (

(kenmerk 13/4408) Verweerder heeft met dagtekening 18 november 2011 aan eiser over het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.626 en zonder verrekening van voorheffingen. Verweerder heeft bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2012 het bezwaar wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk verklaard.

Bij “uitspraak op bezwaar” van 13 april 2013 heeft verweerder het bezwaar nogmaals niet-ontvankelijk verklaard, het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 9.956 en de aanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd; verweerder heeft geen voorheffingen verrekend.

1.2.1. (

(kenmerk 13/4409) Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 30 november 2012 over het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.398 en zonder verrekening van voorheffingen. Verweerder heeft bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 25.291 (50% van de boetegrondslag).

1.2.2.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2013 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.907, het bedrag van de heffingsrente vastgesteld op € 3.462 en de boete verminderd tot € 5.000; verweerder heeft geen voorheffingen verrekend.

1.3.

Verweerder heeft op 28 april 2013 van eiser een brief ontvangen met bezwaar tegen de uitkomsten van het onder 2.5 genoemde boekenonderzoek. Verweerder heeft dit geschrift na overleg met eiser als beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar doorgestuurd naar de rechtbank.

1.4.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.N.A.H. Renckens en K.T. Kruijdenhof. Het onderzoek ter zitting is geschorst met het oog op overleg tussen partijen.

1.6.

Op 29 april 2014 heeft verweerder een brief verzonden aan de rechtbank waarvan de griffier een afschrift aan eiser heeft gestuurd. De griffier heeft ook het proces-verbaal van de zitting van 2 april 2014 aan partijen gestuurd. Ter griffie is op 23 september 2014 een nadere brief van eiser ontvangen, gedateerd 18 juli 2014.

1.7.

Het (tweede) onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2014. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.N.A.H. Renckens en K.T. Kruijdenhof. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

1.8.

Op 25 september 2014 heeft eiser nog aanvullende stukken toegestuurd. De rechtbank ziet geen aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen en laat deze stukken dan ook buiten beschouwing.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Eiser was in de jaren 2007 en 2008 directeur van en enig aandeelhouder in [A BEDRIJF] BV. [A BEDRIJF] BV was voor 50% aandeelhouder van[B BEDRIJF] BV en [C BEDRIJF] BV.

Eiser was in dienstbetrekking bij [D BEDRIJF] BV te [PLAATS], een 100%-dochter van[B BEDRIJF] BV; die dienstbetrekking is niet vastgelegd in een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Tot de stukken behoren een salarisstrook van oktober 2007 en één van januari 2008 met vermelding van betalingen per kas door [D BEDRIJF] BV aan eiser.

2.2.

Eiser heeft over 2007 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.626. Hij vermeldde in zijn aangifte looninkomsten van[B BEDRIJF] tot een bedrag van € 39.076 en een bedrag van € 12.260 aan ingehouden loonheffing. Deze bedragen kwamen voor op een jaaropgave van [D BEDRIJF] BV.

Eiser heeft over 2008 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.512. Hij vermeldde in zijn aangifte looninkomsten van[B BEDRIJF] tot een bedrag van € 61.791 en een bedrag van € 21.729 aan ingehouden loonheffing. Deze bedragen kwamen voor op een (alsnog overgelegde) jaaropgave van [D BEDRIJF] BV.

2.3.

Desgevraagd heeft eiser de inspecteur op 31 augustus 2010 geschreven dat het registratienummer van [D BEDRIJF] BV [NUMMER] was.

2.4.

[B BEDRIJF] BV heeft voor de jaren 2007 en 2008 geen opgave gedaan van loonbetalingen aan eiser.

2.5.

Naar aanleiding van de beantwoording van vragen van de Belastingdienst heeft verweerder een boekenonderzoek laten instellen bij eiser. Het (eind)rapport van dat boekenonderzoek vermeldt (beknopt weergegeven) onder meer dat:

- het nummer [NUMMER] geen bestaand nummer was van enige inhoudingsplichtige;

- dat eiser nadien opgaf dat [NUMMER] het juiste nummer was en dat dat nummer op naam staat van[B BEDRIJF][E BEDRIJF] BV;

- dat eiser niet voorkwam als loongenieter van deze vennootschap;

- [A] van[B BEDRIJF] op 3 april 2012 had verklaard dat de loonadministratie over 2007 en 2008 niet meer toegankelijk was;

- er geen inhoudingsplichtige was te vinden met eiser als genieter van looninkomsten;

- eiser er mee instemde om de aangifte te corrigeren door verrekening van loonheffing achterwege te laten en het ook eens was met de inkomenscorrecties.

3 Geschil en standpunten van partijen

3.1.

In geschil is of verweerder bij het opleggen van de aanslagen, loonbelasting had moeten verrekenen en of de boete terecht is opgelegd.

3.2.

Eiser is van mening dat verweerder bij het opleggen van de aanslagen had moeten overgaan tot verrekening van loonbelasting als voorheffing en dat er daarom (voor het jaar 2008) ook geen reden kan zijn voor het opleggen van een boete.

3.3.

Verweerder heeft aanvankelijk gesteld dat het bezwaar voor het jaar 2007 te laat is ingesteld en daarom niet-ontvankelijk is. Met betrekking tot het materiële geschilpunt is verweerder van mening dat terecht geen loonbelasting is verrekend en dat een boete van € 5.000 passend en geboden is. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Ontvankelijkheid en beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing