Home

Rechtbank Noord-Nederland, 21-08-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:4273, 13_1263

Rechtbank Noord-Nederland, 21-08-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:4273, 13_1263

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
21 augustus 2014
Datum publicatie
17 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2014:4273
Zaaknummer
13_1263

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen (1) de uitspraak op bezwaar tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting, (2) tegen een brief van verweerder als reactie op een reactie van eiseres op de uitspraak op bezwaar en (3) tegen een kennisgeving van vervallen van uitstel van betaling van de ontvanger. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. Voor zover het beroep is gericht tegen een brief die niet is aan te merken als een beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld en voor zover het beroep is gericht tegen de voornoemde brief (2) van verweerder verklaart de rechtbank het niet-ontvankelijk omdat deze brief niet is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Awb beroep kan worden ingesteld. Voor zover het beroep is gericht tegen de kennisgeving van de ontvanger (3) oordeelt de rechtbank dat zij niet bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van de door de ontvanger genomen invorderingsmaatregelen of het uitblijven van dergelijke maatregelen.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE AWB 13/1263

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 21 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres]),

en

(gemachtigden: [gemachtigden verweerder]).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 aan eiseres met dagtekening 28 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 233.888.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 8.158 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 82.978.

Bij uitspraak op bezwaar van 6 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft bij brief van 17 april 2013, ontvangen bij de rechtbank op 19 april 2013, beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2014. Namens eiseres is, met bericht van verhindering, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten

1.

De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij eiseres heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Hiertegen heeft eiseres bij brief van 18 maart 2012 bezwaar gemaakt. Bij brief van 11 mei 2012 heeft eiseres haar bezwaar nader gemotiveerd.

1.2.

In de tot de gedingstukken behorende ‘uitspraak op bezwaarschrift’ met dagtekening 6 juli 2012, is voor de motivering van de beslissing verwezen naar een brief van 14 juni 2012. In laatstgenoemde brief heeft verweerder geschreven dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding.

1.3.

In haar brief van 29 november 2012 schrijft eiseres – voor zover hier van belang – het volgende:

“Hierbij teken ik bezwaar aan tegen de naheffingsaanslag d.d. 28 december 2011 met aanslagnummer [nummer].”

1.4.

Bij brief van 20 maart 2013 met als onderwerp “Kennisgeving van vervallen van uitstel van betaling” deelt de ontvanger eiseres mee dat het uitstel is vervallen omdat de in de uitstelbeschikking genoemde termijn inmiddels is verstreken of op het bezwaar- of beroepschrift inmiddels is beslist.

1.5.

In haar brief van 24 maart 2013 schrijft eiseres – voor zover hier van belang – het volgende:

“Naar aanleiding van uw brief d.d. 20 maart 2013 met als kenmerk [kenmerk] deel ik u het volgende mee. Deze brief gewaagt van het feit dat het uitstel zou zijn vervallen omdat de in de uitstelbeschikking genoemde termijn zou zijn verstreken of dat er op het beroep/bezwaarschrift zou zijn beslist. Ik meen dit ten stelligste te moeten ontkennen en u daar middels deze brief (nogmaals) van in kennis te moeten stellen. Ik betwist de (hoogte van) de naheffingsaanslag, maak bezwaar tegen de boete en tegen de openstaande kosten ad 11.377 euro.”

1.6.

In de brief van 2 april 2013 met kenmerk [kenmerk] schrijft verweerder – voor zover hier van belang – het volgende:

“Per brief d.d. 29-11-2012 heeft u namens [eiseres] te [vestigingsplaats] bij mij bezwaar aangetekend tegen de aan haar over de periode 1-1-2008 t/m 31-12-2010 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting, nummer [nummer], d.d. 28-12-2011. Het bezwaar had ook betrekking op het in de aanslag begrepen bedragen aan boete en heffingsrente.

In mijn brief van 29-1-2013 heb ik u geschreven dat uw bezwaar al eerder ambtshalve was afgewezen en dat er voor mij ambtshalve geen aanleiding bestond om aan het bezwaar tegemoet te komen.”

1.7.

In het beroepschrift van 17 april 2013 staat – voor zover hier van belang – het volgende:

Hierbij teken ik beroep aan tegen de naheffingsaanslag [nummer] d.d. 28-12-2011 ad 325.024 euro. Ik teken tevens beroep aan tegen de brief van [X] d.d. 2 april 2013 met als kenmerk [kenmerk] waarin hij mijn verzoek om een onderhoud om mijn bezwaren mondeling toe te lichten, afwijst. Tevens ga ik in beroep tegen de brief van 29 maart 2013 van de belastingdienst (kenmerk: [kenmerk].) als zou de beroep en bezwaartermijn zijn verstreken. (…)”

1.8.

In de motivering van het beroepschrift, brief met dagtekening 18 mei 2013, staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“Het beroepschrift richt zich tegen de volgende besluiten:

1.

De naheffingsaanslag [nummer] d.d. 28-12-2011.

2.

De brief van de Belastingdienst d.d. 2-4-2013 met als kenmerk [kenmerk].

3.

De brief van de Belastingdienst d.d. 29-3-2013 met als kenmerk [kenmerk] (rb: bedoeld zal zijn de brief van 20 maart 2013).”

Geschil en beoordeling

2.

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tevens is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag, alsmede de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd en of aan eiseres terecht een bedrag van € 11.377 aan kosten in rekening is gebracht.

3.

Alvorens de rechtbank toekomt aan de beantwoording van de bovengenoemde geschilpunten, dient zij eerst te beoordelen of de wettelijke termijn voor het indienen van beroep in acht is genomen.

Ontvankelijkheid beroep

4.

Ingevolge artikel 6:7 en 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), juncto artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar en is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een beroepschrift bij verzending per post tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

5.

Uit de inhoud van het beroepschrift (zie 1.7. en 1.8.) begrijpt de rechtbank dat eiseres onder meer beroep instelt tegen de uitspraak op bezwaar tegen de onderhavige naheffingsaanslag. De rechtbank overweegt dat zij de brief met dagtekening 6 juli 2012 (zie 1.2.) aanmerkt als de bestreden uitspraak op bezwaar en dat de brief van verweerder met dagtekening 14 juni 2012 moet worden aangemerkt als een motivering van de uitspraak op bezwaar. Door eiseres is niet gesteld dat voormelde uitspraak op bezwaar ná 6 juli 2012 bekend is gemaakt. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde daardoor op 17 augustus 2012. Het beroepschrift heeft als dagtekening 17 april 2013 en is door de rechtbank ontvangen op 19 april 2013. De rechtbank oordeelt daarom dat eiseres’ beroep – gelet op het voorgaande – niet tijdig is ingediend.

6.

Bij brief van 29 november 2012 heeft eiseres – opnieuw – bezwaar gemaakt tegen de onderhavige naheffingsaanslag. De rechtbank overweegt dat het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelt meebrengt dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling op bezwaar eindigt (vgl. Hoge Raad 20 januari 2012, nr. 10/02678, ECLI:NL:HR:2012:BT1516) en dat een belastingplichtige verder slechts door middel van beroep zijn bezwaren kan doen gelden. Nu de brief van 29 november 2012 geen andere uitlegging toelaat dan dat eiseres na de uitspraak op bezwaar nog verder bezwaar had tegen de onderhavige naheffingsaanslag, had verweerder ingevolge artikel 6:15, tweede lid, van de Awb deze brief zo spoedig mogelijk als beroepschrift moeten doorzenden aan de rechtbank (vgl. Hoge Raad 2 april 2011, nr. 38.123, ECLI:NL:HR:2004:AL6905). Hetgeen hiervoor is overwogen, doet echter niets af aan de niet-tijdigheid van eiseres in beroep. Immers, ook de brief van 29 november 2012, binnengekomen bij verweerder op 4 december 2012, is niet binnen de bij 5. vermelde beroepstermijn ingediend.

7.

Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het beroep wegens termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In het geval een boete in geschil is, heeft de Hoge Raad, onder andere, in zijn arrest van 21 april 1993 (nr. 28 099, ECLI:NL:HR:1993:ZC5327) als regel gegeven dat, als een belastingplichtige stelt dat de termijnoverschrijding is te wijten aan een omstandigheid die haar niet is toe te rekenen, de niet-ontvankelijkheid in dat geval slechts kan worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niets heeft aangevoerd op basis waarvan de niet tijdige indiening van het beroepschrift haar niet zou zijn toe te rekenen.

8.

Eiseres heeft ook anderszins geen feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat het te laat indienen van het beroepschrift verschoonbaar is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van eiseres voor zover het zich richt tegen de uitspraak op bezwaar van 6 juli 2012 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.

9.

Eiseres heeft daarnaast beroep ingesteld tegen de brief van 2 april 2013 van verweerder (zie 1.6 en 1.8). Het onder 6. overwogene brengt naar het oordeel van de rechtbank tevens mee dat de op de brief van 29 november 2012 volgende correspondentie, waaronder de door eiseres genoemde brief van verweerder van 2 april 2013, niet plaatsvond in het kader van de behandeling van het bezwaar. Dit betekent dat deze brief van verweerder – wat er overigens van zij – niet is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Awb beroep kan worden ingesteld. Voor zover het beroep zich dan ook richt tegen deze brief van verweerder, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

10.

Ten slotte heeft eiseres beroep ingesteld tegen de kennisgeving van vervallen van uitstel van betaling van 20 maart 2013 (zie 1.4. en 1.8). De rechtbank overweegt hieromtrent dat een beslissing van de ontvanger om het uitstel van betaling te beëindigen of om geen uitstel van betaling (meer) te verlenen niet in een procedure tegen de (niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de) naheffingsaanslag omzetbelasting aan de orde kan komen nu de rechter in belastingzaken niet bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van de door de ontvanger genomen invorderingsmaatregelen of het uitblijven van dergelijke maatregelen.

11.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de bij 2. vermelde geschilpunten.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en mr. S.J. Swaters, leden, in aanwezigheid van mr. W. Kuik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2014.

w.g. griffier

w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.