Home

Rechtbank Noord-Nederland, 09-09-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:4427, LEE AWB-13_961

Rechtbank Noord-Nederland, 09-09-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:4427, LEE AWB-13_961

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
9 september 2014
Datum publicatie
17 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2014:4427
Zaaknummer
LEE AWB-13_961

Inhoudsindicatie

voorlopige aanslag precariobelasting terecht opgelegd

Uitspraak

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 13/961

uitspraak van de meervoudige belasting kamer van 9 september 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres]),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2011 met dagtekening 15 december 2011 aan eiseres een voorlopige aanslag precariobelasting opgelegd ten bedrage van € 1.054.666,67.

Bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. Eiseres is daar met bericht aan de rechtbank niet verschenen. Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].

Overwegingen

Feiten

1.

De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres beheert een onder, op of boven de gemeentegrond van de gemeente Ooststellingwerf aanwezig netwerk dat wordt gebruikt voor het transport en de levering van elektriciteit aan huishoudens en bedrijven binnen het grondgebied van de gemeente Ooststellingwerf.

1.2.

Eiseres heeft een kopie overgelegd van een niet ondertekende en niet gedateerde overeenkomst tussen een gemeente en de provincie, waarbij de naam van de gemeente niet is ingevuld. In deze overeenkomst staat onder meer:

“OVEREENKOMST

Met de gemeente …….. voor het hebben van kabels in, het plaatsen van steunpunten enz. in, op of boven gemeente-eigendommen.

De commissaris der Koningin in de provincie Friesland (…)

en

de Burgemeester der Gemeente …… (…)

zijn overeengekomen als volgt:

De gemeente …………. in het vervolg de gemeente genoemd, verbindt zich om aan de provincie, indien deze het verlangt, te zullen verleenen het recht om werken, noodig voor geleiding, transformatie, verdeeling of levering van electriciteit en de daarmede in verband staande beveiligings- en ondersteuningswerken aan te leggen, in stand te houden of te wijzigen in, op of boven hare ongebouwde eigendommen, voor zoover deze niet zijn met bewoonde perceelen een geheel vormende afgesloten tuinen of erven, en wel in den vorm van een onopzegbaar zakelijk recht ter keuze van de provincie, waarbij tevens zullen worden geregeld de wederzijdsche daarmee verband houdende rechten en verplichtingen en de door de provincie te geven schadevergoeding.”.

1.3

Eiseres heeft tevens een kopie van een overzicht overgelegd, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“[A]

Overeenkomsten met gemeenten voor het hebben van kabels en het plaatsen van steunpunten enz. in-, op-, of boven gemeente-eigendommen.

De met X gemerkte nummers zijn gewijzigd 15 Aug. 1923.

(…)

X 27. Ooststellingwerf 7,5 Mrt. 1921/ 22/14 Oct. 1924”.

1.4

Artikel 5 van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting kabels en leidingen 2011 van de gemeente Ooststellingwerf luidt:

Maatstaf van heffing en belastingtarief

Het tarief bedraagt voor het hebben van leidingen, kabels en buizen per strekkende meter per jaar € 2,00 met inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde.”.

Geschil en beoordeling

2.

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder aan eiseres terecht onderhavige voorlopige aanslag precariobelasting heeft opgelegd.

3.

Eiseres is primair van mening dat onderhavige voorlopige aanslag precariobelasting ten onrechte is opgelegd, omdat een tussen eiseres (althans haar rechtsvoorgangers) en de gemeente Ooststellingwerf gesloten overeenkomst, betreffende het hebben van kabels en leidingen in de gemeentegrond, zulks, gelet op de geldende verordening, verhindert. Ter onderbouwing van haar standpunt stelt eiseres dat de gemeente Ooststellingwerf op 7/5 maart 1921 een overeenkomst is aangegaan met de provincie Friesland, welke overeenkomst volgens eiseres op 22/14 oktober 1924 is gewijzigd. Deze overeenkomst is overgegaan van de provincie Friesland op [A], waarvan eiseres (uiteindelijk) de rechtsopvolger is, aldus eiseres.

Volgens eiseres mag verweerder geen precariobelasting heffen, omdat de gemeente Ooststellingswerf op grond van de door eiseres gestelde overeenkomst niet (meer) bevoegd zou zijn om de voorwerpen van eiseres in de gemeentegrond te verbieden.

4.

Verweerder is op dit punt van mening dat eiseres niet heeft aangetoond dat de gemeente Ooststellingwerf een overeenkomst is aangegaan met eiseres, dat in het overlegde stuk (1.2) niet staat dat de gemeente een zakelijk recht zal verlenen en dat eiseres zich niet op deze overeenkomst kan beroepen. Verweerder is van mening dat eiseres niet als rechtsopvolger van [A] bij de beweerdelijke overeenkomst kan worden aangemerkt.

5.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, het bestaan van een overeenkomst, waar zij haar primaire standpunt op baseert, niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres weliswaar, naar de rechtbank begrijpt, een model-overeenkomst heeft overgelegd (1.2), maar dat zij daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente Ooststellingwerf met enige voorganger van eiseres, wat daar overigens ook van zij, deze overeenkomst heeft gesloten, omdat het geen ondertekend exemplaar van de overeenkomst betreft, met de gemeente Ooststellingwerf als contractspartij. De onder 1.3 vermelde lijst acht de rechtbank evenmin voldoende om het bestaan van een dergelijke overeenkomst aannemelijk te maken. Nu eiseres het bestaan van de overeenkomst, met de door eiseres gestelde inhoud, niet aannemelijk heeft gemaakt, gaat de rechtbank voorbij aan de op de inhoud van deze beweerdelijke overeenkomst gebaseerde, door eiseres aangedragen standpunten.

6.

Eiseres is subsidiair van mening dat de door verweerder gehanteerde tarieven voor de precariobelasting onevenredig hoog zijn en naar willekeur zijn vastgesteld.

7.

Verweerder is op dit punt van mening dat de tariefstelling door de gemeente op zichzelf niet ter beoordeling van de belastingrechter staat. Verweerder voert tevens aan dat het onderhavige tarief niet afwijkt van dat in andere gemeenten en daartoe vermeldt hij de tarieven van twaalf andere gemeenten die even hoog of hoger zijn.

8.

De rechtbank is van oordeel dat de autonome bevoegdheid van de gemeenteraad om binnen de grenzen van de wet tot heffing van – onder meer – precariobelasting te besluiten zich mede uitstrekt tot de hoogte van de daarbij in aanmerking te nemen tarieven. De rechter mag daarin niet treden. Een uitzondering geldt weliswaar in geval komt vast te staan dat de tarieven leiden tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever bij de toekenning aan de gemeente van de bevoegdheid tot het heffen van precariobelasting niet op het oog kan hebben gehad, doch eiseres, die in deze de bewijslast heeft, heeft, mede gelet op de door verweerder aangedragen tarieven van andere gemeenten, niet aannemelijk gemaakt dat deze uitzondering zich voordoet met betrekking tot het tarief dat in de tarieventabel (zie 1.4) is opgenomen.

9.

Eiseres voert tenslotte aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Wat betreft het zorgvuldigheidsbeginsel voert eiseres aan dat verweerder met een zorgvuldige werkwijze onderhavige voorlopige aanslag niet had opgelegd. Ten aanzien van het motiveringsbeginsel voert eiseres aan dat verweerder zijn uitspraak op bezwaar niet of onvoldoende heeft gemotiveerd.

10.

Verweerder is op dit punt van mening dat eiseres’ standpunt inzake de strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel feitelijke grondslag missen.

11.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat het opleggen van onderhavige voorlopige aanslag in strijd komt met het zorgvuldigheids- en/of het motiveringsbeginsel. Voor zover eiseres haar standpunt in bezwaar dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel ook in hoger beroep wenst aan te voeren, is de rechtbank van oordeel dat hiervoor evenzeer geldt dat eiseres daartoe geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat het opleggen van onderhavige voorlopige aanslag daarmee in strijd komt. Reeds hierom kan het beroep van eiseres op die beginselen niet tot vernietiging van de voorlopige aanslag leiden.

12.

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

13.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, en mr. T. Tanghe en

mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014.

w.g. griffier

w.g. voorzitter

Rechtsmiddel