Home

Rechtbank Rotterdam, 22-02-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1234, ROT 21/5411, 21/5412, 21/5413, 21/5414, 21/5415, 21/5416 en 21/5417

Rechtbank Rotterdam, 22-02-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1234, ROT 21/5411, 21/5412, 21/5413, 21/5414, 21/5415, 21/5416 en 21/5417

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
22 februari 2022
Datum publicatie
4 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2022:1234
Zaaknummer
ROT 21/5411, 21/5412, 21/5413, 21/5414, 21/5415, 21/5416 en 21/5417

Inhoudsindicatie

Inhoud: OZB-tarief niet-woningen. Lastenverschuiving van gebruikers naar eigenaren met als doel om leegstand van bedrijfspanden tegen te gaan leidt niet tot willekeurige of onredelijke belastingheffing. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat er rechtsbeginselen geschonden zijn.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummers: ROT 21/5411, 21/5412, 21/5413, 21/5414, 21/5415, 21/5416 en 21/5417

gemachtigde: [naam] ,

en

gemachtigde: mr. K. Djodikromo.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 25 februari 2021 aan eiseres voor het jaar 2021 aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) eigenaar niet-woningen opgelegd in verband met de eigendom van de hieronder vermelde onroerende zaken:

Onroerende zaak

Bedrag aanslag

Zaaknummer

[adres 1]

€ 1.233,63

ROT 21/5414

[adres 2]

€ 2.008,66

ROT 21/5416

[adres 3]

€ 1.981,15

ROT 21/5415

[adres 4]

€ 912,61

ROT 21/5413

[adres 5]

€ 509,04

ROT 21/5412

[adres 6]

€ 1.426,24

ROT 21/5417

[adres 7]

€ 1.329,94

ROT 21/5411

Met de uitspraak op bezwaar van 30 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2022 op zitting behandeld.

Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaken. De onroerende zaken zijn

niet-woningen (bedrijfsruimtes) en eiseres verhuurt de onroerende zaken aan derden.

2. Eiseres stelt dat sprake is van buitensporige lastenverzwaring, omdat zij de OZB op grond van de huurovereenkomst niet kan verhalen op de huurders. Ter zitting heeft eiseres zich verder op het standpunt gesteld dat deze lastenverzwaring disproportioneel is en dat de OZB niet bedoeld is om leegstand van de bedrijfspanden te bestrijden. Volgens haar is dit in strijd met het verbod van détournement de pouvoir (artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4 van de Awb). De rechtbank begrijpt haar stellingen zo dat de Verordening ten aanzien van haar onverbindend moet worden verklaard.

3.1.

Op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet (Gw) kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven naar de in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.

Het vaststellen van een belastingverordening is op grond van artikel 216 van de Gw de bevoegdheid van gemeenteraad.

De vaststelling van de tarieven is een zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad, waarbij de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over de in de verordeningen vastgelegde tarieven te oordelen, tenzij deze in strijd zijn met een hogere wettelijke regeling of de algemene rechtsbeginselen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7497 en het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:34).

Op grond van artikel 220 van de Gw kunnen ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerendezaakbelastingen worden geheven:

a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;

b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

3.2.

In de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Ridderkerk houdende regels omtrent de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen (Verordening)

is - voor zover van belang - het volgende vastgesteld:

Artikel 1 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' wordt voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken een directe belasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

2. Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld

in artikel 1.

2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 5 Belastingtarieven

1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor de eigenarenbelasting:

a. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1092 %;

b. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,4586 %.

Met de Verordening heeft met ingang van 2021 een lastenverschuiving plaatsgevonden door de lasten voor gebruikers van niet-woningen te verschuiven naar de eigenaren.

3.3.

In de “Ridderkerk Belastingnota 2020” staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:

3.1.2.

Leegstands- (OZB)belasting: één OZB-tarief voor de niet-woningen

(…)

Door aanhoudende leegstand van vooral winkel- en kantoorpanden wordt vanuit verschillende gemeenten geopperd om pandeigenaren te bewegen in het vinden van een huurder. Een mogelijke fiscaal instrument die daarbij wordt gehanteerd is het afschaffen van de gebruikersbelasting dan wel het op nihil stellen van de OZB-gebruikersbelasting. Dat deel van de belasting dat een huurder en gebruiker van een bedrijfspand zou moeten betalen wordt dan betaald door de eigenaar van het pand. Een dergelijke heffing op leegstand bij de eigenaar zou ervoor moeten zorgen dat pandeigenaren gestimuleerd worden in het vinden van een huurder. Daarnaast wordt het leegstandsrisico van de totale OZB-opbrengst opgevangen door de eigenaren van de panden.

(…)

OZB 2019 (…) Ridderkerk

eigenarenbelasting (…) 0,2575%

gebruikersbelasting (…) 0,2048%

0,4623%

Voorstel nieuw beleid: invoering één OZB-tarief voor de eigenaren van niet-woningen

• In 2020 zullen de voorbereidingen worden getroffen om voor de niet-woningen één tarief voor de eigenaren aan te houden. Hierdoor hebben belanghebbenden de tijd om zich hierop voor te bereiden. Met ingang van 2021 zal worden voorgesteld om één OZB-tarief voor eigenaren van de niet-woningen in te voeren.

3.4.

In het Raadsvoorstel van 27 augustus 2019 staat onder meer het volgende vermeld:

Leegstands- (OZB)belasting: één OZB-tarief voor de niet-woningen per 2021

Door aanhoudende leegstand van vooral winkel- en kantoorpanden wordt in de belastingnota

voorgesteld om hiervoor een fiscaal instrument in te zetten met als doel om pandeigenaren te

bewegen bedrijfspanden niet al te lang leeg te laten staan. In dit kader wordt voorgesteld om de OZB gebruikersbelasting af te schaffen dan wel het op nihil stellen van de OZB-gebruikersbelasting en dit te verhalen bij de eigenaren van de niet-woningen.

4.1.

Naar het oordeel van de rechtbank is het in de Verordening opgenomen

OZB-tarief voor niet-woningen niet strijdig met de (formeel) wettelijke bepalingen. De Gemeentewet bevat geen bepalingen meer waarin de OZB-tarieven of de verhoging van die tarieven worden gemaximeerd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet die heeft geleid tot afschaffing van de maximering van OZB-tarieven blijkt dat de wetgever de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van de tarieven bewust heeft neergelegd bij de gemeenteraad (zie Kamerstukken II 2006/07, 31 133, nr. 5). De wetgever heeft de gemeenteraad daarom geen restricties opgelegd bij de vaststelling van de OZB-tarieven.

De rechtbank stelt voorop dat het OZB-tarief als zodanig niet is verhoogd, maar dat sprake is van een lastenverschuiving van de gebruikers naar de eigenaren. Gelet op de tekst van de aanhef van artikel 220 van de Gw (“kunnen”), staat het – anders dan eiseres stelt – de gemeenteraad in beginsel vrij om geen, beide, of één van deze afzonderlijke belastingen in enig jaar te heffen. Indien het een gemeenteraad vrij staat om slechts één van beide onroerendezaakbelastingen genoemd in artikel 220 van de Gw op te nemen in een gemeentelijke verordening, staat het een gemeenteraad naar het oordeel van de rechtbank ook vrij om één OZB-tarief voor eigenaren niet-woningen in te voeren.

4.2.

Gelet op de grote mate van beleidsvrijheid van de gemeenteraad en de reden die de gemeenteraad had om voor een verplaatsing te kiezen, namelijk om leegstand van bedrijfspanden tegen te gaan (zie 3.3. en 3.4.), kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de verschuiving van de lasten leidt tot strijd met de algemene rechtsbeginselen. Er is geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad met deze doelstelling de grenzen van de hem gegeven beleidsruimte heeft overschreden of dat daarmee de belastingheffing willekeurig of onredelijk is. Een OZB-tarief van 0,4586% van de WOZ-waarde kan op zichzelf niet als onredelijk worden beschouwd. De procentuele stijging van het tarief voor eigenaren niet-woning ten opzichte van vorige jaren is op zichzelf ook geen reden voor het oordeel dat de belastingheffing onredelijk of willekeurig is. De blote stelling dat eiseres deze kosten op grond van de huurovereenkomst niet bij de huurders kan verhalen, leidt zonder nadere onderbouwing - immers, eiseres heeft ter zitting verklaard de huurovereenkomsten hierop nog niet nagelezen te hebben - niet tot een ander oordeel. Het lag bovendien op de weg van eiseres om – mede gelet op de ter zitting gegeven verklaring dat zij ten minste één huurder op de hoogte heeft gesteld van deze lastenverschuiving – na te gaan of het doorschuiven van de lasten op grond van de huurovereenkomsten mogelijk is en, zo nee, bij de huurders na te gaan of ze akkoord gaan met het doorschuiven van deze lasten.

4.3.

De rechtbank is, in het licht van wat in 4.2. is overwogen, niet gebleken dat sprake is van strijd met het verbod van détournement de pouvoir of het evenredigheidsbeginsel. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat er rechtsbeginselen geschonden zijn bij het vaststellen van de Verordening. De gemeenteraad heeft in de Belastingnota van 2020 (vastgesteld op 17 oktober 2019) vastgelegd dat er vanaf 2021 één OZB-tarief zal gelden voor eigenaren niet-woningen. Deze wijziging is vervolgens tijdig aan eiseres kenbaar gemaakt bij brief van 5 oktober 2020, waarin gemotiveerd is waarom deze wijziging zal gaan plaatsvinden.

6. Gelet op het voorgaande kon verweerder voor de niet-woningen één tarief voor de eigenaren aanhouden. De aanslagen zijn terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, in aanwezigheid van mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel