Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:9254, AWB-11_1044
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:9254, AWB-11_1044
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 februari 2013
- Datum publicatie
- 29 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:9254
- Zaaknummer
- AWB-11_1044
- Relevante informatie
- Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Vermindering bestuurdersaansprakelijkstelling wegens gedeeltelijke tijdige melding:
Gelet op schending van het informatierecht van artikel 49, zesde lid, van de IW 1990 is de rechtbank van oordeel dat de meldingstermijn eindigt op twee weken na de vervaldag van de aanslagen.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur uit hoofde van het boekenonderzoek redelijkerwijs had moeten weten dat er sprake was van betalingsproblemen. Nu zowel de ontvanger als de inspecteur werkzaam zijn binnen hetzelfde organisatieonderdeel, kan deze kennis kan worden toegerekend aan de ontvanger (Hoge Raad van 20 juli 1999, LJN AA2824, en gerechtshof te Amsterdam, 21 oktober 2004, LJN AR4968, beide gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Dit betekent dat voor een aantal van de aanslagen waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld, tijdig is gemeld. Nu causaal verband tussen het kennelijk onbehoorlijk bestuur (stelselmatig doen van onjuiste aangiften) en onbetaald blijven van verschuldigde belasting niet aannemelijk is gemaakt, is de aansprakelijkstelling voor de desbetreffende aanslagen vernietigd.
Voor zover niet tijdig is gemeld, heeft belanghebbende het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur niet ontzenuwd. Een deel van de aansprakelijkstelling blijft dan ook in stand.
Uitspraak
Team belastingrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/1044
Uitspraakdatum: 21 februari 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [Plaats X],
belanghebbende,
en
de Ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 22 juli 2010 voor een bedrag van € 359.692 aansprakelijk gesteld voor de door [BV 1] (hierna: [BV 1]) onbetaald gebleven van naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting over tijdvakken gelegen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 31 augustus 2010, bij de ontvanger ingekomen op 1 september 2010, bezwaar aangetekend. Bij brief van 18 oktober 2010, bij de ontvanger ingekomen op 20 oktober 2010, heeft belanghebbende zijn bezwaarschrift nader gemotiveerd.
De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 januari 2011 de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 februari 2011, ontvangen bij de rechtbank op 21 februari 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
De ontvanger heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2012 te Breda.
De zaken die bij rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers AWB 11/1039,
AWB 11/1041, AWB 11/1042, AWB 11/1043, AWB 11/1044 en AWB 11/1045 zijn gelijktijdig behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord; belanghebbende, [C] en [A], alsmede de gemachtigde van belanghebbende [Advocaat] verbonden aan [kantoornaam advocaat] te Haren.
Namens de ontvanger zijn verschenen en gehoord; [verweerder].
Van hetgeen ter zitting is verhandeld is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen is gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is sinds 27 december 2000 bestuurder en sinds 16 juli 2001 enig aandeelhouder van [BV 4]. [BV 4] had van 27 december 2000 tot 22 december 2008 50% van aandelen in [BV 2] en heeft vanaf 22 december 2008, 100% van de aandelen in [BV 2] in haar bezit. [BV 2] is is sinds 16 juli 2001 enig aandeelhouder van [BV 1] en sinds 17 juli 2001 bestuurder van [BV 1] ([BV 1] stond tot 31 maart 2009 ingeschreven in de Kamer van Koophandel onder de naam [BV 3]). [BV 1] is actief op het gebied van het aannemen en uitvoeren van burgerlijke- en utiliteitsbouwwerken alsmede onderhoud, timmer-, beton-, en reparatiewerken.
Bij [BV 1] is in mei 2008 een boekenonderzoek gestart met onder meer als onderwerp de (aanvaardbaarheid van de aangiften) omzetbelasting en loonbelasting over de periode 2004 tot en met 2006. Op 15 juni 2009 heeft een eindbespreking plaatsgevonden waarbij de heer [C], namens [BV 1], akkoord is gegaan met de naar aanleiding van het boekenonderzoek voorgenomen correcties. Het rapport van dit boekenonderzoek is gedateerd 16 juli 2009. Het boekenonderzoek heeft geleid tot diverse naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonbelasting alsmede de daarbij bij beschikkingen opgelegde boetes. In het rapport is tevens geconcludeerd tot correcties loonbelasting met betrekking tot de jaren 2007 en 2008.
Naar aanleiding van het voormelde boekenonderzoek is op 28 juli 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met nummer [aanslagnummer 1] (hierna: [aanslagnummer 1]) naar een totaalbedrag van € 295.298 (bestaand uit enkelvoudige belasting van
€ 227.257, een vergrijpboete van € 32.816 en heffingsrente van € 35.225), en is op 5 augustus 2009 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd met nummer [aanslagnummer 2] (hierna: [aanslagnummer 2]) naar een totaalbedrag van € 36.603 (bestaand uit enkelvoudige belasting van € 29.964, een vergrijpboete van € 3.669 en heffingsrente van
€ 2.970).
Op 10 juni 2009 heeft [BV 1] aangifte loonbelasting gedaan over periode 5 naar een bedrag van € 120.430. [BV 1] heeft vervolgens op 10 juli 2009 over periode 5 een correctieaangifte loonbelasting ingediend naar een bedrag van € 121.071.
Omdat betaling van de op deze aangiftes af te dragen loonbelasting volgens de ontvanger uitbleef, heeft de inspecteur over periode 5 aan [BV 1] de volgende naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd:
- [aanslagnummer 3] (hierna: [aanslagnummer 3]) met dagtekening 17 juli 2009 ten bedrage van € 122.836 (zijnde enkelvoudige loonbelasting van € 120.430 en een verzuimboete van € 2.406).
- [aanslagnummer 4] met dagtekening 4 augustus 2009 ten bedrage van € 641.
Op 31 juli 2009 heeft [BV 1] € 121.070 overgemaakt op de bankrekening van de ontvanger met als betalingskenmerk: [betalingskenmerk 196]. Naar aanleiding van deze betaling is met dagtekening 3 september 2009 aan [BV 1] een naheffingsaanslag over periode 7 opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer 5] (hierna: [aanslagnummer 5]) naar een bedrag van € 121.070.
[BV 1] heeft op 27 augustus 2009 aangifte loonbelasting ingediend over de periode 7 naar een af te dragen bedrag van € 62.714. Overeenkomstig deze aangifte is de [aanslagnummer 5] (periode 7) op 21 september 2009 verminderd van € 121.070 tot € 62.714. Dit resulteerde volgens het rapport van de ontvanger van 12 juli 2010 (hierna: rapport aansprakelijkstelling) in een teruggaaf van € 58.361. Dit bedrag is volgens dat rapport verrekend met de volgende aanslagen (zie pagina 12 van het rapport, bijlage 5 van het verweerschrift):
- -
-
vermindering van naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer 6] (hierna: [aanslagnummer 6]) met € 46.694;
- -
-
vermindering van de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer 7] (hierna: [aanslagnummer 7]) met € 11.396.
Met dagtekening 25 augustus 2009 heeft [BV 1] een formulier ‘Melding van betalingsproblemen bij belastingen en premies’ ingediend dat op 28 augustus 2009 bij de ontvanger is binnengekomen. In dit formulier is de belasting waarvoor melding wordt gedaan als volgt omschreven:
- loonbelasting, periode 7, openstaand bedrag: € 62.724;
- omzetbelasting periode 2004-2008, openstaand bedrag: € 295.298;
- naheffing loonheffing, periode 2006-2008, openstaand bedrag: € 36.603.
Op 1 oktober 2009 heeft [BV 1] een formulier ‘Melding van betalingsproblemen bij belastingen en premies’ ingediend. In dit formulier is de belasting waarvoor melding wordt gedaan als volgt omschreven:
- loonbelasting, periode 9, openstaand bedrag: € 61.786;
- omzetbelasting 3e kwartaal, openstaand bedrag: € 160.987.
Op 29 september 2009 is aan [BV 1] voorlopige surseance van betaling verleend. [BV 1] is vervolgens op 1 oktober 2009 failliet verklaard.
Naar aanleiding van dit faillissement heeft de ontvanger een onderzoek ingesteld naar de mogelijke aansprakelijkheid van de bestuurders van [BV 1] voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting. Dit heeft geleid tot het rapport aansprakelijkstelling. Naar aanleiding van dit rapport is belanghebbende bij beschikking van 22 juli 2010 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 359.692. Deze aansprakelijkstelling is gebaseerd op artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) en is als volgt opgebouwd:
De naheffingsaanslagen waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld, zijn opgelegd aan [BV 1] en staan onherroepelijk vast. Van de naheffingsaanslagen [aanslagnummer 6] en [aanslagnummer 3] zijn geen afschriften overgelegd.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Was [BV 1] ten aanzien van de betaling van de aanslag met nummer [XXXX193].[aanslagnummer 3] in gebreke? Tussen partijen is niet in geschil dat [BV 1] ten aanzien van de betaling van de aanslagen met nummers [aanslagnummer 6], [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 1] in gebreke was.
2. Is tijdig melding gedaan van betalingsonmacht?
2a. Zo ja, is het niet betalen van de aansprakelijkheidsschuld het gevolg van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur?
2b. Zo nee, is het wettelijk vermoeden dat het niet betalen van de belasting het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur weerlegd?
3. Is de aansprakelijkstelling tot een juist bedrag berekend?
Belanghebbende beantwoordt vraag 2 en 2b bevestigend en de vragen 1, 2a en 3 ontkennend.
De ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling.
De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.