Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2188 CA2404, 11/5493

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2188 CA2404, 11/5493

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 maart 2013
Datum publicatie
7 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2404
Zaaknummer
11/5493

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar is verzonden. De beroepstermijn gaat dan lopen zodra bh (een kopie van) de uitspraak heeft ontvangen. Het beroep is tijdig.

Het aanslagbiljet is naar de voormalige gemachtigde gestuurd en niet naar bh. Hoofdregel voor het verzenden van belastingaanslagen is, dat deze worden verzonden naar het adres van de belastingschuldige. Voor verzending naar een ander adres is slechts aanleiding indien de bekendmaking niet kan geschieden aan het adres van de belastingplichtige of indien de belastingplichtige daartoe een machtiging heeft afgegeven. Niet is gebleken dat één van vorengenoemde uitzonderingen zich heeft voorgedaan. De aanslag is niet op de juiste wijze bekendgemaakt en de bezwaartermijn gaat dan lopen zodra bh (een kopie van) de aanslag heeft ontvangen. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst de zaak terug naar de inspecteur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 11/5493

Uitspraak van 28 maart 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 5 april 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2004 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H47) en de in dat kader bij afzonderlijke beschikking opgelegde vergrijpboete van € 64.731.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, en namens de inspecteur, [gemachtigden]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de inspecteur in de gelegenheid gesteld inlichtingen te verschaffen. De met partijen in dit kader gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- wijst de zaak terug naar de inspecteur voor het doen van uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 944;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

2. Gronden

De ontvankelijkheid in beroep

2.1. De inspecteur heeft met dagtekening 5 april 2011 uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraak is geadresseerd aan [adres], [woonplaats] ten name van [voormalige gemachtigde] (hierna: [voormalig gemachtigde]), verbonden aan [kantoornaam voormalig gemachtigde].

2.2. Bij brief van 27 oktober 2011, ontvangen bij de rechtbank op 28 oktober 2011, heeft [gemachtigde] namens belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. [gemachtigde] heeft een kopie van de uitspraak van 5 april 2011 op 12 oktober 2011 ontvangen.

2.3. Belanghebbende heeft aangevoerd dat “de voormalige gemachtigde betwist dat hij de uitspraak op het bezwaarschrift heeft ontvangen”. Ter zitting heeft belanghebbende verder gesteld dat [voormalige gemachtigde] geen gemachtigde was.

2.4. Indien [voormalig gemachtigde] geen gemachtigde zou zijn geweest, zoals belanghebbende heeft gesteld, zou het bezwaarschrift niet namens belanghebbende zijn ingediend en zou dus sowieso niet tijdig bezwaar zijn gemaakt. De rechtbank begrijpt de stelling van belanghebbende (in zijn voordeel) aldus dat wel sprake was van machtiging tot het instellen van bezwaar, maar niet tot het ontvangen van de uitspraken. Dat laatste is echter niet aan de inspecteur gecommuniceerd en de inspecteur hoefde daar niet vanuit te gaan. Artikel 6:17 van de Awb bepaalt dat bij vertegenwoordiging de stukken in elk geval aan de vertegenwoordiger gezonden moeten worden. De inspecteur heeft de uitspraken dan terecht aan [voormalige gemachtigde] geadresseerd.

2.5. De rechtbank begrijpt de stelling dat [voormalige gemachtigde] de uitspraken niet heeft ontvangen aldus dat belanghebbende de verzending ervan betwist. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur de bewijslast draagt van feiten die bepalend zijn voor het aanvangstijdstip van de beroepstermijn. Indien een belanghebbende voldoende gemotiveerd betwist dat een uitspraak is verzonden uiterlijk op de dag van dagtekening ervan, ligt de bewijslast dat dit wel het geval is geweest op de inspecteur (vergelijk Hoge Raad 12 januari 2007, nr. 42 739, LJN AZ5902, onder meer gepubliceerd op rechtspraak.nl).

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De inspecteur heeft, tegenover de betwisting door belanghebbende, namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraak is aangeboden aan TNT Post (thans PostNL).

2.7. Uit het vorenstaande volgt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Voor dat geval vangt de beroepstermijn pas aan op de dag van de ontvangst door belanghebbende of zijn rechtsgeldige vertegenwoordiger van de uitspraak of een kopie daarvan. Niet aannemelijk is geworden dat dit moment is gelegen vóór 12 oktober 2011. Het beroep is dan tijdig.

De ontvankelijkheid in bezwaar

2.8. Met dagtekening 6 augustus 2010 zijn aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PH over 2004 en bij beschikking een vergrijpboete opgelegd. De navorderingsaanslag en beschikking zijn verenigd op één biljet. Het biljet is geadresseerd [adres] te [woonplaats] ten name van belanghebbende. Voormeld adres betreft het adres van [B].

2.9. Met dagtekening 17 september 2010 heeft [voormalige gemachtigde] per post bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, Ingevolge artikel 24a, van de AWR wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de vergrijpboete. Het bezwaar is op 24 september 2010 bij de inspecteur ingekomen. De poststempel op de enveloppe waarin het bezwaar is verzonden, is van 23 september 2011.

2.10. Tussen partijen is in geschil of de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.11. Belanghebbende voert aan dat het biljet niet naar het juiste adres is gestuurd omdat het de vraag is of [B] wel gemachtigd was om namens belanghebbende op te treden. Belanghebbende leeft in onmin met [B].

2.12. Hoofdregel voor het verzenden van belastingaanslagen is, dat deze worden verzonden naar het adres van de belastingschuldige (artikel 3:41, eerste lid, Awb). Voor verzending naar een ander adres is slechts aanleiding indien (a) de bekendmaking niet kan geschieden aan het adres van de belastingplichtige (artikel 3:41, tweede lid, Awb) of (b) indien de belastingplichtige daartoe een machtiging heeft afgegeven. Niet is gebleken dat één van vorengenoemde uitzonderingen zich heeft voorgedaan. Het feit dat het adres van [B] in het systeem van de belastingdienst is vermeld als “verplicht toezendadres” is onvoldoende bewijs voor het bestaan van een zodanige machtiging. Het voorgaande klemt te meer nu niet alleen sprake is van een navorderingsaanslag, maar tevens van een beschikking waarbij aan belanghebbende een vergrijpboete is opgelegd. Nu sprake is van een strafrechtelijke sanctie brengt artikel 6 EVRM mee dat degene aan wie die sanctie is opgelegd hiervan in beginsel zelf op de hoogte wordt gesteld. Dit brengt mee dat het biljet waarop de navorderingsaanslag en vergrijpboete zijn verenigd ten onrechte niet (ook) aan belanghebbende zelf is gezonden. De bezwaartermijn is dan pas gaan lopen nadat belanghebbende (een kopie van) het aanslagbiljet had ontvangen. Niet aannemelijk is geworden dat dit moment is gelegen vóór 13 augustus 2011. Het bezwaar is dan tijdig.

2.13. Indien een bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, dient de rechter in de regel de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daarvoor een goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Belanghebbende heeft de rechtbank niet verzocht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook niet hoe zij uitspraak kan doen zonder dat belanghebbende wordt benadeeld. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de inspecteur in zijn brief van 5 april 2011 niet is ingegaan op de boete zodat de uitspraak op het bezwaar tegen de boete niet is gemotiveerd.

2.14. Gelet op het vorenstaande is beslist als voormeld.

3. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor het overige kosten heeft gemaakt die op grond van voornoemd besluit, voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 28 maart 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 april 2013

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.