Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:4784, AWB-12_3544

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:4784, AWB-12_3544

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 juli 2014
Datum publicatie
11 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:4784
Zaaknummer
AWB-12_3544
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 10

Inhoudsindicatie

Artikel 10, zevende lid van de Wet Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm)

Voor de berekening van de Bpm heeft belanghebbende in de aangifte gekozen voor toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel. In bezwaar verzoekt belanghebbende om toepassing van de koerslijst XRAY.

Gesteld noch gebleken is dat bij de berekening op basis van die koerslijst is uitgegaan van andere gegevens van de auto dan vermeld in de aangifte. In dat geval, oordeelt de rechtbank, staat niets eraan in de weg ten aanzien van dezelfde gegevens van de auto de verschuldigde belasting met toepassing van de koerslijst XRAY in plaats van de forfaitaire tabel te berekenen. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 12/3544

Uitspraak van 17 juli 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 2 januari 2012 belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) op aangifte voldaan betreffende de registratie van een uit het buitenland afkomstige personenauto in Nederland. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 juli 2014, ontvangen bij de rechtbank op 20 juli 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.5.

Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de regiezitting van de meervoudige belastingkamer van 9 november 2012. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Bladel, tot bijstand vergezeld van [A], verbonden aan [kantoornaam A] te Best en van [B] en namens de inspecteur, [verweerder]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift op 13 november 2012 aan partijen is verzonden.

1.6.

Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door de enkelvoudige belastingkamer op 24 april 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Westerhoven, tot bijstand vergezeld van [B] en namens de inspecteur, [verweerder]. De zaken met procedurenummers 12/3286, 12/3287, 12/3517, 12/3351, 12/3289, 12/3522, 12/3544, 12/3551, 12/3552, 12/3553, 12/3554 en 12/3570 zijn gelijktijdig behandeld.

1.7.

Belanghebbende heeft voor de tweede zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende en de inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Partijen hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de door de wederpartij ter zitting overgelegde stukken.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Op of rond 28 december 2011 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor de BPM betreffende de registratie van een uit het buitenland afkomstige personenauto in Nederland. De auto betreft een Audi A4 3.0 TFSI S4 q. Pro L, identificatienummer [identificatienummer] (de auto). Volgens de aangifte is een bedrag aan BPM verschuldigd van € 14.836. Belanghebbende heeft op 2 januari 2012 een bedrag aan BPM voldaan van € 14.836.

2.2.

Voor de berekening van de BPM heeft belanghebbende gekozen voor toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet Bpm juncto artikel 8, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm (Uitvoeringsregeling Bpm).

2.3.

In zijn bezwaar tegen de voldoening op de in 2.1. genoemde aangifte heeft belanghebbende ter berekening van de BPM verzocht om toepassing van de koerslijst bedoeld in artikel 10, tweede lid, Wet Bpm en is daarbij uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 51.528. Hij heeft deze waarde berekend met toepassing van de koerslijst van XRAY. Belanghebbende heeft daarbij ter berekening van de verschuldigde BPM het standpunt ingenomen dat de in artikel 8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm neergelegde 12%-regeling strijdig is met artikel 110 VWEU (hierna: het VwEU) en om die reden buiten toepassing dient te blijven. In beroep heeft belanghebbende de verschuldigde belasting, uitgaande van de handelsinkoopwaarde van de auto op basis van de koerslijst van XRAY, berekend op een bedrag van € 12.136.

2.4.

De inspecteur heeft de herberekening van de verschuldigde belasting aan de hand van de koerslijst op grond van het bepaalde in artikel 10, zevende lid, van de Wet Bpm afgewezen en het bezwaar ongegrond verklaard. Voor het geval de rechtbank zou beslissen dat artikel 10, zevende lid van de Wet Bpm in casu niet toegepast kan worden, heeft de inspecteur zich ter zitting akkoord verklaard met het door belanghebbende berekende verschuldigde bedrag van € 12.136.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil is of de inspecteur terecht op grond van het bepaalde in artikel 10, zevende lid, van de Wet de herberekening van de verschuldigde belasting aan de hand van de koerslijst heeft afgewezen. Verder is nog in geschil over welke periode de inspecteur rente dient te vergoeden over de teruggave aan Bpm en of dit heffingsrente of wettelijke rente dient te zijn.

Tot slot stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de inspecteur verplicht is tot vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten van bezwaar en beroep.

3.2

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.3

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en een teruggaaf van Bpm ten bedrage van € 2.700. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing