Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-03-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1638, AWB - 14 _ 5956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-03-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1638, AWB - 14 _ 5956

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 maart 2015
Datum publicatie
14 april 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:1638
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5956
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 88

Inhoudsindicatie

Art. 8:88 Awb: immateriële schadevergoeding

Belanghebbende heeft in de afgelopen tien jaar acht keer, waaronder het onderhavige jaar, met succes bezwaar (en beroep) aangetekend tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning. Volgens belanghebbende is daardoor sprake van herhaald onrechtmatig handelen door de heffingsambtenaar, hetgeen spanning en frustratie bij hem op heeft geleverd. Belanghebbende heeft daarom om een immateriële schadevergoeding van € 1.000 verzocht.

De rechtbank heeft overwogen dat in gevallen als het onderhavige in de regel wel sprake zal zijn van meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door onrechtmatige besluiten van een bestuursorgaan. De rechtbank acht belanghebbende echter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij zodanig heeft geleden onder de besluiten van de heffingsambtenaar dat sprake is van geestelijk letsel dat bestaat uit ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op andere persoonlijkheidsrechten (vergelijk HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608).

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/5956

uitspraak van 17 maart 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek,

de heffingsambtenaar.

Betreft

Het verzoek van belanghebbende om toekenning van een immateriële schadevergoeding betreffende het bezwaar van belanghebbende tegen de op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken bij beschikking vastgestelde waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] over het jaar 2014.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af.

2 Gronden

2.1.

Met betrekking tot het onderhavige jaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-waarde voor zijn woning volledig toegewezen. Vast staat dat belanghebbende in de afgelopen tien jaar acht keer met succes bezwaar (en beroep) heeft aangetekend tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde voor zijn woning. Om die reden heeft hij verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 1.000. Er is volgens belanghebbende sprake van herhaald onrechtmatig handelen, hetgeen spanning en frustratie bij hem op heeft geleverd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat het herhaaldelijk met succes bezwaar moeten aantekenen tegen de vastgestelde waarde van de woning frustratie bij belanghebbende kan hebben opgeleverd.

2.2.

In artikel 8:88 van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter, in het geval sprake is van een onrechtmatig besluit van een bestuursorgaan, bevoegd is te beslissen op het verzoek om een schadevergoeding. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar correct heeft gehandeld door het verzoekschrift door te zenden naar de rechtbank.

2.3.

De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of op de door belanghebbende gestelde grond immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen, zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op geestelijk letsel dat bestaat uit ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. Met betrekking tot het voorliggende geval oordeelt de rechtbank als volgt.

2.4.

In gevallen als het onderhavige zal in de regel wel sprake zijn van meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door onrechtmatige besluiten van een bestuursorgaan. De rechtbank acht het aannemelijk dat bij belanghebbende dergelijke gevoelens zijn ontstaan naar aanleiding van het meermaals in het gelijk te zijn gesteld door de heffingsambtenaar na het indienen van bezwaarschriften en/of beroepschriften. De rechtbank acht belanghebbende er echter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij zodanig heeft geleden onder de besluiten van de heffingsambtenaar dat sprake is van geestelijk letsel zoals hiervoor vermeld (vergelijk Hoge Raad van 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608). De enkele omstandigheid dat belanghebbende een aantal malen na bezwaar of beroep in het gelijk is gesteld, is daarvoor onvoldoende. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het geval van belanghebbende geen sprake is van een aantasting van zijn persoon in de zin van artikel 6:106 van het BW. Het verzoek om een immateriële schadevergoeding is daarom afgewezen.

2.5.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 17 maart 2015 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.