Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-05-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3121, AWB - 14 _ 6815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-05-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3121, AWB - 14 _ 6815

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 mei 2015
Datum publicatie
11 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:3121
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6815
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220,220a,220f

Inhoudsindicatie

Aanslagen OZB en gebruikersbelasting en eigenarenbelasting opgelegd aan v.o.f. waarin vakantiepark wordt gedreven. Het vakantiepark kan niet worden aangemerkt als een ‘niet woning’, aangezien meer dan 70% van de WOZ-waarde is toe te rekenen aan recreatiewoningen, die – naar het oordeel van de rechtbank - ‘dienen tot woning’. Geen gebruikersbelasting. Wel eigenarenbelasting, zij het niet naar niet-woningtarief maar naar het woningtarief.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/6815

uitspraak van 22 mei 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de heffingsambtenaar van 10 oktober 2014 op de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats X] (hierna: het vakantiepark), is gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslagen onroerende-zaakbelastingen (hierna gezamenlijk: aanslagen OZB).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende haar gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Beugen, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de vastgestelde waarde tot € 2.050.000;

-

vernietigt de aanslag gebruikersbelasting;

-

vermindert de aanslag eigenarenbelasting tot € 1.986,45;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de (proces)kosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.065.20;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan deze vergoedt.

2 Gronden

Feiten en geschilpunten

2.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van het vakantiepark, per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op € 3.888.000 (hierna: de vastgestelde WOZ-waarde). In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen OZB bekend gemaakt. De aanslag in de eigenarenbelasting (hierna: de aanslag eigenarenbelasting) bedraagt € 5.042,74, gebaseerd op de vastgestelde WOZ-waarde en het tarief van 0,1297% voor niet-woningen. De aanslag in de gebruikersbelasting (hierna: de aanslag gebruikersbelasting) bedraagt € 4.016,30, gebaseerd op de vastgestelde WOZ-waarde en een tarief van 0,1033%. Bij de uitspraken op bezwaar zijn de vastgestelde WOZ-waarde en de aanslagen OZB gehandhaafd.

2.2.

Belanghebbende heeft de rechtsvorm vennootschap onder firma. De vennootschap onder firma heeft twee vennoten. Deze vennoten exploiteren in de vorm van de vennootschap onder firma (belanghebbende) het vakantiepark.

2.3.

De oppervlakte van het vakantiepark bedraagt ongeveer 2,3 hectare. Het vakantiepark bestaat uit de volgende onderdelen:

-

een bouwkavel voor een bedrijfswoning;

-

centrale voorzieningen (receptie, kantoor, kantine, terras, sanitaire ruimte, wasruimte, vergaderruimte en opslag / magazijn);

-

recreatieve voorzieningen (recreatieveld, sportveld, volleybalveld, speeltuin, jeu-de-boulesterrein);

-

recreatiewoningen (24 bungalows, 8 zomerhuisjes, 4 appartementen, 2 stacaravans en 1 groepsaccommodatie).

2.4.

Het geschil betreft de volgende punten:

  1. De hoogte van de WOZ-waarde;

  2. Of belanghebbende belastingplichtig is voor de gebruikersbelasting;

  3. Of voor de eigenarenbelasting het ‘woningtarief’ dan wel het ‘niet-woningtarief’ van toepassing is.

Juridisch kader

2.5.

De Verordening onroerende-zaakbelastingen 2014 van de gemeente Veere luidt voor zover van belang als volgt:

“Artikel 1. Belastingplicht

1 Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

(…)

3 Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2. Belastingobject

Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

(…)

Artikel 5. Belastingtarieven

Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:

a. de gebruikersbelasting 0,1033%

b. de eigenarenbelasting

1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0969%

2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1297%”

2.6.

Artikel 220a van de Gemeentewet luidt als volgt:

“2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.”

Vooraf: tenaamstelling aanslagen OZB

2.7.

De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat belanghebbende een vennootschap onder firma is en derhalve geen rechtspersoonlijkheid heeft, op zichzelf niet in de weg staat aan het opleggen van een aanslag gebruikersbelasting aan haar (vgl. ook Hof Amsterdam 8 juli 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN4106, Belastingblad 2010/1283 en Hof ’s-Hertogenbosch 2 december 2010, ECLI:GHSHE:2010:BQ0009, Belastingblad 2011/569).

2.8.

De vraag rijst wel of de omstandigheid dat belanghebbende een vennootschap onder firma is, in de weg staat aan het opleggen van een aanslag eigenarenbelasting aan haar. Aangezien een vennootschap onder firma geen rechtspersoonlijkheid heeft, is immers niet belanghebbende maar zijn haar vennoten in juridische zin de eigenaar van het vakantiepark. Betoogd kan dan ook worden dat een aanslag eigenarenbelasting niet aan belanghebbende maar aan de vennoten had moeten worden opgelegd (vgl. rechtbank Groningen 12 maart 2006, ECLI:RBGRO:2006:AY6410, Belastingblad 2006/1189). Anderzijds zou kunnen worden verdedigd dat aangezien de vennoten het vakantiepark via belanghebbende exploiteren en – naar de rechtbank aanneemt – het vakantiepark tot het (afgescheiden) ‘vermogen’ van belanghebbende behoort, belanghebbende is aan te merken als ‘genothebbende’ krachtens de eigendom van haar vennoten. Het in de heffing van eigenarenbelasting kunnen betrekken van een vennootschap onder firma zou bovendien passen in de lijn van de bredere rechtsontwikkeling waarbij de vennootschap onder firma in wezen steeds meer een zelfstandige positie in het maatschappelijk-juridische verkeer en ten opzichte van de vennoten krijgt (vgl. het recente arrest van de civiele kamer HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251). Voornoemde vraag hoeft hier evenwel geen beantwoording. Partijen zijn namelijk ter zitting overeengekomen dat indien de aanslag eigenarenbelasting niet aan belanghebbende kan worden opgelegd, deze geacht kan worden opgelegd te zijn ten aanzien van de vennoten gezamenlijk.

WOZ-waarde

2.9.

De rechtbank heeft de WOZ-waarde verlaagd tot de door belanghebbende bepleite waarde van € 2.050.000, aangezien de heffingsambtenaar het standpunt heeft ingenomen zich in die waarde te kunnen vinden.

Dient het vakantiepark ‘niet in hoofdzaak tot woning’?

2.10.

Op de heffingsambtenaar rust de stelplicht en, bij betwisting, de bewijslast van de feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat het vakantiepark ‘niet in hoofdzaak tot woning dient’.

2.11.

Voor de vraag of het vakantiepark al dan niet in hoofdzaak tot woning dient komt het er, gelet op artikel 220a van de Gemeentewet, op aan of al dan niet ten minste 70% van de WOZ-waarde van het vakantiepark kan worden toegerekend aan gedeelten die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woningdoeleinden (vgl. HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1125, BNB 2014/52, r.o. 3.3.2).

2.12.

De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat in deze procedure tot uitgangspunt kan worden genomen dat – zoals belanghebbende heeft aangevoerd – 85,7% van de WOZ-waarde aan de recreatiewoningen kan worden toegerekend. Daarmee spitst het geschil zich toe op de vraag of voor de recreatiewoningen geldt dat deze ‘tot woning dienen’.

2.13.

De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.

2.13.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat de recreatiewoningen naar hun aard en inrichting geschikt zijn om als woning te dienen. De recreatiewoningen zijn voorts bestemd voor verhuur en worden ook verhuurd door belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat gelet op hun aard, inrichting en (feitelijke) bestemming de recreatiewoningen ‘tot woning dienen’. De omstandigheid dat huurders de recreatiewoningen huren in het kader van recreatie, maakt dat niet anders. Gedurende de huur worden de recreatiewoningen immers door de huurders als woning (slapen, verblijven, gebruik van de (overige) woonfaciliteiten en voorzieningen) gebruikt en dienen zij dus tot woning (vgl. ook Hof Amsterdam 8 september 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6823, r.o. 5.3.2, en rechtbank Noord-Nederland 20 januari 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:250, r.o. 6.4 en 6.5). Ook de door de heffingsambtenaar aangevoerde omstandigheid dat het vakantiepark een recreatieve bestemming heeft en dat (naar de rechtbank begrijpt: permanente) bewoning in de recreatiewoningen niet toegestaan is, leidt niet tot een ander oordeel. Voor haar oordeel ziet de rechtbank bovendien steun in de wetsgeschiedenis waarin recreatiewoningen expliciet worden genoemd als voorbeeld van objecten die onder het begrip ‘woning’ vallen (Kamerstukken II, 1996/97, 25 037, nr. 3, p. 20). Verder verdient opmerking dat bij de invoering van de – hier toegepaste – objectafbakeningsregel voor recreatieterreinen, neergelegd in artikel 16, aanhef en onderdeel e, van de Wet WOZ, ervan is uitgegaan dat recreatiewoningen en onroerende stacaravans ‘woningen’ zijn (Kamerstukken II, 2003/04, 29 612, nr. 7, p. 3).

2.13.2.

Ook voor zover (sommige) recreatiewoningen steeds slechts (volgtijdig) voor korte duur zouden worden verhuurd aan wisselende huurders en ieder van de huurders derhalve niet duurzaam zou verblijven in de recreatiewoning, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De recreatiewoning wordt dan immers nog steeds – zij het afwisselend – gebruikt als woning. Weliswaar heeft de Hoge Raad – in het kader van de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet – met betrekking tot verzorgings- en verpleeghuizen vereist dat verblijf een duurzaam karakter heeft wil het verblijf het karakter van wonen hebben (vgl. HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1125, BNB 2014/52), maar het gaat daarbij om de kwalificatie van onzelfstandige eenheden. De recreatiewoningen zijn daarentegen op zichzelf bezien zelfstandige eenheden, die zelfstandig naar aard en inrichting geschikt zijn om in te wonen.

2.13.3.

Ook hetgeen de heffingsambtenaar (overigens) heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De aangevoerde omstandigheid dat belanghebbende met (het bedrijfsmatige verhuur van) de recreatiewoningen winst/rendement nastreeft, is niet relevant. Het gaat er niet om wat het doel van de eigenaar met het gebruik is, maar – naast de aard en inrichting – wat dat gebruik door de feitelijke gebruiker inhoudt. Opmerking verdient dat een andere opvatting zou meebrengen dat ook elke ‘gewone’ woning die door de eigenaar (langdurig) wordt verhuurd aan een huurder om daarmee rendement te behalen, niet tot woning dient.

Verder doet de aangevoerde omstandigheid dat de functie van de onderhavige onroerende zaak als geheel – het vakantiepark – niet een woonfunctie is (maar recreatie betreft en bedrijfsmatig is), niet eraan af dat delen van de onroerende zaak (de recreatiewoningen) op zichzelf beschouwd tot woning kunnen dienen (vgl. HR 16 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8976, BNB 2008/23, r.o. 3.5.2).

2.14.

Aangezien derhalve 85,7%, dus meer dan 70%, van de WOZ-waarde van het vakantiepark kan worden toegerekend aan gedeelten die tot woning dienen, is het vakantiepark voor de toepassing van de onroerende-zaakbelasting niet aan te merken als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient. Voor de heffing van gebruikersbelasting is dan geen plaats, en voor toepassing van het ‘niet-woningtarief’ bij de heffing van eigenarenbelasting evenmin. De eigenarenbelasting bedraagt daarom 0,0969% (‘woningtarief’) keer € 2.050.000 is € 1.986,45.

Slotsom en proceskostenvergoeding

2.15.

Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard, zijn de uitspraken op bezwaar en de aanslag gebruikersbelasting vernietigd, en zijn de WOZ-waarde en de aanslag eigenarenbelasting verminderd.

2.16.

De rechtbank heeft aanleiding gevonden de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De bezwaren moeten voor de kostenvergoedingsregeling worden aangemerkt als één bezwaar , nu de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB in één geschrift zijn vervat (vgl. HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822).

De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1468 (bezwaarfase: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, waarde per punt van € 244; beroepsfase: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 490; wegingsfactor 1).

Voor de kosten van het taxatierapport wordt de heffingsambtenaar veroordeeld deze te vergoeden aan belanghebbende voor een bedrag van € 1.597,20, in aanmerking genomen dat hier voor de WOZ-waardering gaat om een incourante niet-woning als bedoeld in de – door de rechtbank gehanteerde en op rechtspraak.nl gepubliceerde – Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties. Dit is het bedrag dat belanghebbende in haar bezwaarschrift als kosten heeft genoemd. Daarbij verdient opmerking dat de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift weliswaar van een ander bedrag aan kostenvergoeding is uitgegaan, maar dat de heffingsambtenaar niet bestreden heeft dat de door belanghebbende gestelde kosten zijn gefactureerd aan belanghebbende noch aangevoerd heeft dat het bedrag een uurtarief bevat dat het in het Besluit bedoelde maximum overstijgt.

Per saldo heeft de rechtbank daarom de heffingsambtenaar veroordeeld aan belanghebbende een bedrag van € 3.065,20 te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.