Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4901, BRE - 15 _ 4487

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4901, BRE - 15 _ 4487

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 augustus 2016
Datum publicatie
7 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:4901
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 15 _ 4487
Relevante informatie
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 [Tekst geldig vanaf 01-08-2021] art. 14

Inhoudsindicatie

Woningbouwvereniging kan verhuurderheffing 2014 van ruim € 2 mln slechts voor circa 25% uit de inkomensafhankelijke huurverhoging bekostigen. De rechtbank oordeelt dat de verhuurderheffing niet in strijd is met artikel 1 van het EP en het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/4487

uitspraak van 4 augustus 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats Z] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 18 september 2014 heeft belanghebbende een aangifte verhuurderheffing 2014 ingediend en het volgens de aangifte verschuldigde bedrag voldaan.

1.2.

Op 5 november 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. In de uitspraak op dat bezwaar van 26 mei 2015 heeft de inspecteur de grondslag en het te betalen bedrag verminderd. Deze vermindering is bij beschikking met dagtekening 4 juni 2015 geformaliseerd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 juli 2015, dezelfde dag per fax ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

1.4.

De inspecteur heeft op 14 augustus 2015 een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 20 augustus 2015 heeft belanghebbende de gronden van zijn beroep aangevuld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde

[gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Amsterdam, en namens de inspecteur, [verweerder] .

1.7.

Door de inspecteur is een pleitnota voorgedragen. Een kopie van de pleitnota is verstrekt aan belanghebbende.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een woningbouwvereniging en is eigenaar van meer dan 10 huurwoningen waarvan de huurprijs niet hoger is dan het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag. Zij heeft een aangifte verhuurderheffing 2014 ingediend naar een te betalen bedrag van € 2.353.562. De aangifte betrof 3.720 objecten met een totale WOZ-waarde van € 619.398.000.

2.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen voormelde voldoening op aangifte. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de grondslag (de in 2.1 vermelde WOZ-waarde) verminderd met € 6.854.000 (vanwege de eliminatie van een 60-tal zorgwoningen), waardoor een teruggave van de op de aangifte voldane verhuurderheffing is verleend tot een bedrag van € 26.146. Deze vermindering is bij beschikking geformaliseerd.

2.3.

In 2014 bedroeg de inkomensafhankelijke huurverhoging die belanghebbende zou hebben kunnen doorvoeren € 593.015. In het bezwaarschrift is vermeld dat de daadwerkelijk doorgevoerde inkomensafhankelijke huurverhoging € 205.684 bedraagt. Verdere gegevens over de financiële situatie van belanghebbende (zoals resultaat en eigen vermogen) zijn niet overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd verklaard dat belanghebbende geen verlies lijdt en dat de continuïteit van de onderneming door de verhuurderheffing niet in gevaar komt.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (hierna: Wmw II) in strijd is met:

(i) artikel 1 van het Eerste Protocol (hierna: EP) van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM);

(ii) artikel 14 EVRM en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: IVBPR).

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend; de inspecteur beantwoordt deze vragen in tegengestelde zin. Het geschil onder (i) beperkt zich tot de vraag of op het niveau van de regelgeving danwel op individueel niveau een ‘fair balance’ tussen enerzijds het ongestoord genot van eigendom en anderzijds het algemeen belang van de regeling ontbreekt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggave van de op aangifte voldane verhuurderheffing. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing