Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5166, AWB - 15 _ 4576

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-08-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5166, AWB - 15 _ 4576

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 augustus 2016
Datum publicatie
20 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:5166
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4576
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3

Inhoudsindicatie

Integratieheffing (art. 3, derde lid, letter b, Wet op de omzetbelasting 1968)

Het bouwen van een onroerende zaak valt onder het nationale begrip ‘vervaardigen’.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/4576

uitspraak van 18 augustus 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 27 januari 2014 heeft belanghebbende op aangifte omzetbelasting gedaan voor het tijdvak van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 naar een bedrag aan (per saldo) verschuldigde omzetbelasting van € 425.676 (hierna: de aangifte). Op 29 januari 2014 heeft belanghebbende dit bedrag voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 genoemde voldoening op aangifte. Bij uitspraak op bezwaar van 3 juli 2015 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 juli 2016, ontvangen bij de rechtbank op 7 juli 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De gemachtigde van belanghebbende heeft vóór de zitting, met dagtekening 6 juli 2016, een pleitnota ingediend. Deze pleitnota is in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende

[gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te [vestigingsplaats gemachtigde] en namens de inspecteur

[inspecteurs] . Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft in februari 2011 een terrein met opstallen te [plaats] gekocht voor een koopsom van € 900.000 (exclusief overdrachtsbelasting van € 54.000). De levering was niet belast met omzetbelasting.

2.2.

Nadat alle opstallen van het terrein waren gesloopt, heeft belanghebbende op het terrein een supermarkt met daarboven 18 appartementen laten bouwen (hierna: het project).

Blijkens de koop-aannemingsovereenkomst van 12 april 2012 heeft belanghebbende het appartementsrecht van de supermarkt (bestaande uit een winkel met magazijn, twintig parkeerplaatsen en verdere toebehoren, hierna: de supermarkt) verkocht voor € 2.200.000 (plus omzetbelasting ten bedrage van € 418.000).

Na oplevering zijn de appartementen bestemd voor btw-vrijgestelde verhuur.

2.3.

De bouwkosten van het gehele project bedragen € 3.902.151,37 (exclusief omzetbelasting). De op deze bouwkosten drukkende omzetbelasting bedraagt € 811.518 (hierna: voorbelasting). Belanghebbende heeft de voorbelasting in de aangiftes van de tijdvakken waarin deze kosten zijn opgekomen geheel in aftrek gebracht. Dit resulteert in een kostprijs van het gehele project van € 4.856.151,37 (de som van de bouwkosten van € 3.902.151,37 en de koopsom van de grond van € 954.000, hierna: de kostprijs).

Van de kostprijs heeft 52% betrekking op de appartementen en 48% op de supermarkt.

2.4.

De oplevering en ingebruikname van het project heeft plaatsgevonden in het vierde kwartaal van 2013.

2.5.

In de aangifte over het vierde kwartaal 2013 is met betrekking tot de oplevering van het project ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2013, hierna: Wet OB) een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven van € 529.988. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

integratieheffing: 21% van de kostprijs: 21% x € 4.856.151,37 = € 1.019.792

minus: voorbelasting supermarkt 48% x € 1.019.792 = € 489.804

verschuldigde integratieheffing € 529.988

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of sprake is van een levering ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het ter zitting verhandelde.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van omzetbelasting. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij gegrondverklaring van het beroep is niet in geschil dat dat moet leiden tot een teruggaaf van € 108.239,55.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing