Geen HIR voor van TenneT ontvangen afsluitvergoeding opstalrecht

Geen HIR voor van TenneT ontvangen afsluitvergoeding opstalrecht

Gegevens

Nummer
2024/550
Publicatiedatum
27 maart 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2024:890
Rubriek
Winst
Relevante informatie
Art. 3.54 Wet IB 2001

Belanghebbende en zijn broer drijven een akkerbouwbedrijf in maatschapsverband. TenneT vestigt een opstalrecht op grond die eigendom is van de broer en bij de maatschap in gebruik is. De maatschap ontvangt een afsluitvergoeding. Belanghebbende vormt voor de helft van de vergoeding, minus een vrijgesteld deel wegens vermogensschade, een herinvesteringsreserve (HIR). In geschil is of belanghebbende voor de ontvangen afsluitvergoeding een HIR mag vormen.

De rechtbank is van oordeel dat de afsluitvergoeding niet gezien kan worden als een tegenprestatie voor de vestiging van het opstalrecht, maar als een vergoeding voor het voortvarend meewerken aan een overeenkomst. Door rechthebbenden financieel te belonen voor hun medewerking aan het in onderling overleg (‘op minnelijke wijze’) vestigen van het opstalrecht, wordt voorkomen dat TenneT een gedoogplichtprocedure in gang moet zetten. Platgezegd is het tekengeld. De rechtbank verwijst daarbij naar de opstalrechtovereenkomst en de schade- en vergoedingengids van TenneT. Voor de afsluitvergoeding kan geen HIR worden gevormd. Het antwoord op de vraag of de vestiging van het opstalrecht kwalificeert als vervreemding in de zin van art. 3.54 Wet IB 2001 laat de rechtbank in het midden.

(Beroep ongegrond).