Verzoek om beschikking ex art. 18a AWR valt binnen bereik van dwangsomregeling

Verzoek om beschikking ex art. 18a AWR valt binnen bereik van dwangsomregeling

Gegevens

Nummer
2024/709
Publicatiedatum
19 april 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:614
Rubriek
Formeel belastingrecht
Relevante informatie
Art. 1:3 lid 3 Awb, Art. 4:17 Awb, Art. 6:12 Awb, Art. 18a AWR

Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 14 augustus 2021 verzocht de onherroepelijk vaststaande aanslagen IB/PVV 2017 t/m 2019 op de voet van art. 18a AWR te verminderen naar aanleiding van door de gemeente verlaagde WOZ-waarden. Daarbij heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld wegens niet-tijdig beslissen en hem een termijn van twee weken gesteld. De inspecteur heeft de vermindering pas veel later verleend. Volgens de inspecteur is hij echter geen dwangsom verschuldigd omdat een beschikking ex art. 18a AWR niet een beschikking op aanvraag is ex art. 4:17 lid 1 Awb. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2023/854) was het daarmee eens. De Hoge Raad oordeelt echter anders. Het verzoek van 14 augustus 2021 is volgens de cassatierechter een aanvraag ex art. 1:3 lid 3 Awb. De beschikking die daarop behoort te worden genomen moet daarom worden aangemerkt als een beschikking op aanvraag ex art. 4:17 Awb. Dat de inspecteur volgens art. 18a lid 2 AWR ook zonder verzoek gehouden was de beschikking te geven binnen de in dat artikel gestelde termijn, doet daaraan niet af.

Wanneer de in art. 18a lid 2 AWR gestelde termijn reeds is verstreken op het moment van het doen van een dergelijke aanvraag, is het (langer) uitblijven van de beschikking vanaf dat moment aan te merken als het niet-tijdig geven van een beschikking op aanvraag ex art. 4:17 lid 1 Awb.

Tot cassatie leidt dit echter niet. Voor de toepassing van art. 4:17 Awb is de inspecteur namelijk niet reeds bij of direct na het doen van de aanvraag in gebreke om op die aanvraag een beschikking te geven. Dat zou niet verenigbaar zijn met het onderscheid dat in art. 4:17 Awb wordt gemaakt tussen ‘de aanvraag’ en ‘de ingebrekestelling’. Een ingebrekestelling in een dergelijk geval is pas mogelijk indien de inspecteur niet binnen een redelijke termijn, dat wil zeggen binnen twee weken, na ontvangst van de aanvraag alsnog de beschikking ex art. 18a AWR heeft gegeven.

Aangezien belanghebbende de inspecteur in de aanvraag direct in gebreke heeft gesteld, kan die ingebrekestelling niet tot een dwangsom leiden.

De Hoge Raad merkt tot slot nog op dat art. 6:12 Awb over het instellen van beroep wegens niet-tijdig nemen van een besluit niet is beperkt tot beschikkingen op aanvraag. Daardoor kan de inspecteur wel meteen op de voet van art. 6:12 lid 2 letter b Awb in gebreke worden gesteld nadat de termijn van art. 18a lid 2 AWR is verstreken.

(Cassatieberoep ongegrond.)