Home

Rechtbank Den Haag, 24-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13273, AWB - 18 _ 8022

Rechtbank Den Haag, 24-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13273, AWB - 18 _ 8022

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
24 oktober 2019
Datum publicatie
16 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:13273
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8022

Inhoudsindicatie

Eiser kan geen beroep op de inkeerregeling, omdat hij niet alle gegevens van zijn buitenlandse bankrekening heeft verstrekt. De inkeerregeling is niet van toepassing indien sprake is van partiele inkeer. Dat eiser niet zonder toestemming van de andere rekeninghouders geld van de buitenlandse bankrekening kan halen en hij heeft voorgesteld om € 8.000.000 op een nieuw te storten rekening te storten, kan daaraan niet afdoen. De vergrijpboetes van 50% (2006 t/m 2008) en 150% (2009 t/m 2016) zijn terecht opgelegd

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 18/8022, SGR 18/8023, SGR 18/8024, SGR 18/8025, SGR 18/8026, SGR 18/8027, SGR 18/8028, SGR 18/8029, SGR 18/8030, SGR 18/8031 en SGR 18/8032

(gemachtigde: [A] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2006 tot en met 2016 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Voorts heeft verweerder bij alle navorderingsaanslagen vergrijpboetes opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 oktober 2018 de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] , [C] en [D] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser, geboren op 3 november 1938, heeft in zijn aangiften IB/PVV over de onderhavige jaren geen vermogensbestanddelen van een buitenlandse bankrekening aangegeven.

2. Bij brief van 7 mei 2015, ingekomen bij verweerder op 8 mei 2015, heeft eiser via zijn gemachtigde te kennen gegeven dat hij ter zake van een buitenlandse bankrekening gebruik wil maken van de inkeerregeling. In die brief is onder meer aangegeven dat eiser samen met twee andere personen een buitenlandse bankrekening heeft met een saldo van op dat moment van circa € 24.000.000. In de brief wordt aangegeven dat eiser de namen van de twee andere rekeninghouders en de naam en het adres van de bank zo spoedig mogelijk aan de gemachtigde zal doorgeven en dat hij de relevante bankbescheiden bij de bank zal opvragen en aan de gemachtigde ter beschikking zal stellen.

3. Bij brief van 19 mei 2015 heeft verweerder aangegeven dat eiser bij zijn inkeermelding onvoldoende gegevens heeft verstrekt en heeft hij nadere vragen gesteld en verzocht het formulier “Verklaring vrijwillige verbetering” in te vullen en de daarin gevraagde bescheiden toe te sturen. Bij brief van 18 augustus 2015 heeft de gemachtigde aangegeven dat eiser door de andere rekeninghouders wordt bedreigd en dat hij heeft besloten om de namen van de andere rekeninghouders en de naam van de bank niet te verstrekken.

4. Bij brief van 20 augustus 2015 heeft de heer [E] ( [E] ) in aanvulling op de brief van de gemachtigde van 18 augustus 2015 aangegeven dat eiser al vanaf het begin van de inkeerregeling gebruik wilde maken maar onder druk van de andere rekeninghouders hiervan destijds heeft afgezien en dat eiser ernstig wordt bedreigd door de andere twee rekeninghouders.

5. Bij brief van 8 september 2015 heeft verweerder aan [E] aangegeven dat de inkeermelding van eiser onvoldoende gegevens bevat en heeft hij nadere vragen gesteld en verzocht het formulier “Verklaring vrijwillige verbetering” in te vullen en de daarin gevraagde bescheiden toe te sturen.

6. Bij brief van 8 december 2015 heeft de gemachtigde een concept vaststellingsovereenkomst voor de jaren 2002 tot en met 2014 naar verweerder gestuurd, waarin de gemachtigde onder meer voorstelt dat eiser zijn deel van de rekening, zijnde

€ 8.000.000, in contanten van de gezamenlijke rekening zal opnemen en dit bedrag zal storten op een nieuw geopende rekening op zijn eigen naam bij een nader te noemen bank. Hij zal de stukken van zijn nieuw geopende rekening, waaronder het stortingsbewijs, zo spoedig mogelijk aan verweerder overleggen. Voorts is daarin aangegeven dat met betrekking tot de boeten de inkeerregeling van toepassing is en dat de vergrijpboeten tot 30% zullen worden gematigd. Bij brief van 15 december 2015 heeft verweerder aangegeven dat hij het verzoek om toepassing van de inkeerregeling heeft afgewezen. Verweerder heeft nogmaals verzocht om het formulier “Verklaring vrijwillige verbetering” in te vullen en de daarbij gevraagde bescheiden toe te sturen.

7. Na diverse correspondentie tussen zowel de gemachtigde en verweerder als tussen de gemachtigde en het Openbaar Ministerie over het hiervoor in de onder 6 genoemde vaststellingsovereenkomst opgenomen voorstel heeft verweerder bij brief van 22 augustus 2017 vergrijpboetes aangekondigd.

8. Bij brief van 24 augustus 2017 heeft verweerder een concept vaststellingsovereenkomst voor de jaren 2005 tot en met 2016 aan de gemachtigde verzonden, waarin van een banksaldo van € 8.000.000 per jaar en nagevorderde belasting in box 3 van € 96.000 is uitgegaan en van vergrijpboetes van respectievelijk € 48.000 (2005 tot en met 2008) en € 144.000 (2009 tot en met 2016). Bij brief van 25 oktober 2017 heeft de gemachtigde aangegeven dat hij niet akkoord is met de hoogte van de vergrijpboetes en heeft hij de vaststellingsovereenkomst van verweerder niet ondertekend teruggestuurd. Wel heeft de gemachtigde in de vaststellingsovereenkomst aangegeven dat eiser € 8.000.000 zal storten op een nieuw, op zijn naam, te openen rekening bij de Sallfort Privatbank AG in Basel, Zwitserland en dat het vermogen afkomstig is uit de opbrengst van de campingwinkel en restaurant van camping Ockenburg in Den Haag uit de jaren zestig en zeventig.

9. Vervolgens heeft de Belastingdienst op 14 december 2017 de Zwitserse autoriteiten verzocht om informatie te verstrekken over eiser en een eventuele door hem aangehouden bankrekening bij de Sallfort Privatbank AG in Basel. Bij brief van 30 januari 2018 hebben de Zwitserse autoriteiten aangegeven dat eiser in de periode van 1 maart 2010 tot en met

31 december 2016 geen bankrekening bij voormelde bank heeft aangehouden.

10. Bij brief van 8 januari 2018 heeft verweerder nader voor de jaren 2006 tot en met 2008 een vergrijpboete van 50% en voor de jaren 2009 tot en met 2016 een vergrijpboete van 150% aangekondigd. Met dagtekening 26 februari 2018 en 3 maart 2018 zijn de onderhavige navorderingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd.

11. Eiser heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 een bedrag van

€ 8.000.000 als vermogen van een Liechtensteinse Stiftung aangegeven.

Geschil 11. In geschil is of sprake is van vrijwillige inkeer als bedoeld in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), en zo nee, of de vergrijpboetes dienen te worden gematigd.

Beoordeling van het geschil

12. Niet in geschil is dat eiser voor de onderhavige jaren het vermogen op zijn buitenlandse bankrekening opzettelijk niet heeft aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vergrijpboetes in dit geval dan ook terecht op grond van de wettelijke regels opgelegd. Voor een geslaagd beroep op de inkeerregeling van artikel 67n van de Awr is vereist dat de belastingplichtige alsnog een volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat verweerder met de onjuistheid of onvolledigheid van zijn aangifte bekend is of bekend zal worden. Het moet daarbij gaan om verbeterde of vernieuwde gegevens die juist en volledig zijn en waarmee verweerder zonder nader onderzoek een juiste aanslag kan opleggen. De inkeerregeling is niet van toepassing indien sprake is van partiële inkeer.

13. Nu niet in geschil is dat eiser ter zake van zijn buitenlandse bankrekening niet alle gegevens heeft verstrekt, kan eiser geen beroep doen op de inkeerregeling. Dat eiser de intentie heeft gehad om alle gegevens te verstrekken, dat hij niet zonder toestemming van de andere rekeninghouders geld van de buitenlandse bankrekening kan halen, dat hij geen informatie van de bank kan krijgen die alleen op hem betrekking heeft en dat hij er voorts alles aan heeft gedaan om de gevraagde gegevens te verstrekken door contact met de andere rekeninghouders te houden, hij de andere rekeninghouders brieven heeft meegegeven over de gevolgen van het niet-inkeren en hij het in de onder 6 genoemde vaststellingsovereenkomst opgenomen voorstel heeft gedaan, kan aan voormeld oordeel niet afdoen. Een onvolledige inkeer komt dus voor zijn rekening.

14. Op grond van artikel 67e van de Awr kan met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag aan de belastingplichtige een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Tot 2 juli 2009 bedraagt het maximale boetepercentage bij een vergrijp op grond van artikel 67e van de Awr 100% van de na te vorderen belasting, terwijl vanaf 2 juli 2009 het wettelijke maximumpercentage, uitsluitend voor zover sprake is van box 3-inkomen, is verhoogd naar 300%.

15. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat bij de hoogte van de vergrijpboetes rekening is gehouden met drie strafverzwarende omstandigheden - de bewuste keuze van eiser om over meerdere jaren onjuiste aangifte te doen, het niet weersproken vermoeden dat eiser een buitenlandse bankrekening in een land met een bankgeheim heeft aangehouden (omdat verweerder geen gerenseigneerde gegevens uit het buitenland heeft ontvangen) en de weigering door eiser om alle gevraagde gegevens over zijn buitenlandse bankrekening te verstrekken. Daarnaast heeft verweerder rekening gehouden met één strafverminderende omstandigheid, namelijk de partiële inkeer door eiser. Verweerder heeft uiteindelijk, met in achtneming van bovenstaande omstandigheden, de vergrijpboetes voor de jaren 2006 tot en met 2008 tot 50% en voor de overige jaren tot 150% gematigd. Gelet op voormelde toelichting van verweerder acht de rechtbank de door verweerder opgelegde vergrijpboetes niet te hoog en ook passend en geboden. Voor een verdere matiging ziet de rechtbank geen aanleiding.

16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, voorzitter, en mr. T.A. de Hek en

mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel