Home

Toeslagenwet

Geldig van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023
Geldig van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023

Toeslagenwet

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-01-2023]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen inzake het verlenen van toeslagen tot het relevante sociaal minimum aan uitkeringsgerechtigden op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

1.

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  1. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  2. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  3. Toeslagenfonds: het fonds, bedoeld in artikel 31;

  4. loondervingsuitkering: een uitkering krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, alsmede een uitkering of inkomensvoorziening op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg aan de werknemer of de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van die wet, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen en de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;

  5. toeslag: een op een loondervingsuitkering of naast het recht op loon, bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt, bedoeld in artikel 76a van de Ziektewet, te verlenen toeslag ingevolge deze wet;

  6. minimumloon:

    1. 1°.

      voor de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, gedeeld door 21,75, en

    2. 2°.

      voor de persoon, bedoeld in artikel 2, tweede en zevende lid, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verbinding met artikel 8, derde lid, van die wet, gedeeld door 21,75;

  7. vervolgdagloon: het vervolgdagloon, bedoeld in artikel 21b van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  8. vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht;

  9. uitreiziger: persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

2.

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

  1. echtgenoot: geregistreerde partner;

  2. echtgenoten: geregistreerde partners;

  3. gehuwd: als partner geregistreerd;

  4. gehuwde: als partner geregistreerde.

3.

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

  1. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

  2. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4.

Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

5.

Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  1. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

  2. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

  3. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

  4. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

6.

Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.

7.

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.

8.

Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.

9.

Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind voor wie de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

Artikel 1a [Vervallen per 01-01-2001]

Deze tekst is vervallen

Hoofdstuk II. De toeslag

§ 1. De voorwaarden voor het recht op toeslag

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4a

Artikel 4b [Vervallen per 01-09-2020]

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

§ 2. De hoogte van de toeslag

Artikel 8

Artikel 8a

Artikel 9

§ 3. De vakantie-uitkering

Artikel 10

§ 4. Het geldend maken van het recht op toeslag

Artikel 11

Artikel 11a

Artikel 12

Artikel 12a

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14a

Artikel 14b [Vervallen per 01-07-2009]

Artikel 14c [Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 14d [Vervallen per 01-07-2009]

Artikel 14e [Vervallen per 01-07-2009]

Artikel 14f [Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 14g

Artikel 14h [Vervallen per 01-01-2017]

§ 5. De betaling van de toeslag

Artikel 15

Artikel 15a

Artikel 15b

Artikel 15c

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 20a

Artikel 20b

Artikel 21

Artikel 21a

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 23a

Artikel 24 [Vervallen per 01-01-1997]

Artikel 25

Hoofdstuk III. Financiering

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 28 [Vervallen per 01-01-1995]

Hoofdstuk IV. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33 [Vervallen per 01-01-1995]

Artikel 34 [Vervallen per 01-01-1995]

Artikel 35 [Vervallen per 01-01-1995]

Hoofdstuk V. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie

Artikel 36

Artikel 37 [Vervallen per 23-11-2018]

Artikel 37a [Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 38

Artikel 39

Hoofdstuk VI. Strafbepalingen

Artikel 40

Artikel 41 [Vervallen per 01-07-2000]

Artikel 42 [Vervallen per 01-07-2000]

Artikel 43

Artikel 43a [Vervallen per 01-07-2009]

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 44

Artikel 44a

Artikel 44b

Artikel 44c

Artikel 44d

Artikel 44e

Artikel 44f [Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 44g [Vervallen per 01-01-2019]

Artikel 45

Artikel 46