Termijn opleggen negatieve aanslag winstbelasting

Belanghebbende heeft de op grond van de voorlopige aangifte verschuldigde winstbelasting (WB) van NAf 95.114 voor het jaar 2018 betaald. Volgens de definitieve aangifte WB 2018 is belanghebbende geen WB verschuldigd. Belanghebbende heeft op 17 juli 2020 een verzoek aan de inspecteur gedaan tot het opleggen van een negatieve aanslag WB, en het restitueren van de te veel betaalde belasting. Belanghebbende heeft op 22 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen het niet opleggen van de belastingaanslag. In geschil is of de inspecteur een belastingaanslag moet opleggen met een terug te geven bedrag van NAf 95.114.

Het Gerecht overweegt dat de hoofdregel van art. 15 lid 8 ALL is dat binnen zes maanden na indiening van de definitieve aangifte een negatieve aanslag wordt opgelegd. Van de hoofdregel kan worden afgeweken in die zin dat de belastingaanslag opgelegd kan worden na die termijn van zes maanden, en dat daarbij kan worden afgeweken van de aangifte. Voorwaarde daarbij is dat van de latere vaststelling van de belastingaanslag door de inspecteur gemotiveerd en schriftelijk mededeling wordt gedaan. Het Gerecht is van oordeel dat die mededeling gedaan moet worden binnen de zesmaandstermijn van art. 15 lid 8 ALL. Als de mededeling niet binnen de zesmaandstermijn wordt gedaan, dient de belastingaanslag binnen de zesmaandstermijn te worden opgelegd en dan dient daarbij de aangifte gevolgd te worden. Een andere uitleg zou tot gevolg hebben dat art. 15 lid 8 ALL in de praktijk feitelijk betekenisloos zou zijn. Het Gerecht oordeelt dat de inspecteur in onderhavig geval een belastingaanslag met een terug te geven bedrag van NAf 95.114 dient op te leggen en stelt de termijn daarvoor op twee maanden na toezending van de uitspraak.

(Beroep gegrond.)