Wijzen van heffing en betaling BPM zijn niet in strijd met Unierecht, ook niet wat betreft de extra leeftijdskorting

Wijzen van heffing en betaling BPM zijn niet in strijd met Unierecht, ook niet wat betreft de extra leeftijdskorting

Gegevens

Nummer
2022/1125
Publicatiedatum
23 september 2022
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1277
Rubriek
Motorrijtuigen en belastingen
Trefwoorden
leeftijdskorting, vooruitbetaling BPM, ontrechtmatig handelen inspecteur
Relevante informatie
Art. 110 VWEU, Art. 7:15 Awb

Belanghebbende heeft twee auto’s ‘ingevoerd’ waarvoor zij BPM op aangifte heeft voldaan. In bezwaar heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een extra leeftijdskorting vanwege de latere tenaamstelling in het kentekenregister. De inspecteur heeft de leeftijdskorting toegepast maar het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2021/1644) is die afwijzing terecht. In cassatie betoogt belanghebbende dat het systeem van de BPM op verschillende fronten in strijd is met het Unierecht, met name het systeem van vooruitbetaling vormt onrechtmatig handelen van de wetgever. Dat moet aan de inspecteur worden toegerekend, aldus belanghebbende. Daarom heeft zij recht op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Hoge Raad zet in een uitgebreid arrest uiteen dat de diverse in de wettelijke regeling voorziene wijzen van heffing en betaling van BPM niet in strijd zijn met art. 110 VWEU. Dit brengt mee dat het liquiditeitsnadeel als gevolg van de verplichting tot vooruitbetaling niet is aan te merken als een schending van het verbod van art. 110 VWEU. De terugbetaling van BPM als gevolg van een met succes gemaakt bezwaar tegen een te hoge voldoening op aangifte in geval van vooruitbetaling is daarom niet zonder meer terug te voeren op een onrechtmatig handelen van de wetgever. Het Unierecht verzet zich in beginsel ook niet ertegen dat na voldoening op aangifte bezwaar moet worden gemaakt om een uit het Unierecht voortvloeiende extra leeftijdskorting te krijgen. In aanmerking genomen dat belanghebbende geen feiten heeft gesteld die zouden kunnen meebrengen dat de te hoge betaling op aangifte aan de overheid is toe te rekenen, kan niet worden gezegd dat de omstandigheid dat belanghebbende te veel BPM op aangifte heeft betaald, het gevolg is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in art. 7:15 lid 2 Awb. Dit brengt mee dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.

(Cassatieberoep ongegrond.)