Gemeentelijke constructie met dorpshuis vormt wellicht misbruik van recht

Gemeentelijke constructie met dorpshuis vormt wellicht misbruik van recht

Gegevens

Nummer
2022/1381
Publicatiedatum
25 november 2022
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1734
Rubriek
Omzetbelasting
Relevante informatie
Art. 15 lid 4 Wet OB 1968, Art. 65 AWR

Belanghebbende is een gemeente. Zij heeft in 2010 besloten om op eigen grond een nieuw gebouw te doen bouwen ter vervanging van een bij een (oude) stichting in eigendom zijnd dorpshuis en voor huisvesting van enige verenigingen. Na aanvang van de bouw heeft de gemeente de eigendom van het in aanbouw zijnde gebouw voor € 175.450 incl. btw verkocht aan een nieuw opgerichte stichting die het gebouw zal gaan beheren en exploiteren. Op dezelfde dag hebben de oude stichting en de verenigingen hun opstallen en ondergrond – voor zover nog niet toebehorend aan belanghebbende – voor in totaal € 175.449 verkocht aan belanghebbende. Het verkregen bedrag moet aan de nieuwe stichting beschikbaar worden gesteld met het oog op de aankoop van het nieuwe gebouw van belanghebbende. Belanghebbende heeft in het tweede kwartaal van 2014 de aan de nieuwe stichting in rekening gebrachte btw als verschuldigd aangegeven. Daarop heeft zij de ter zake van de bouw betaalde btw in het tweede kwartaal van 2014 (€ 9.822) in aftrek gebracht. Ook heeft zij alsnog in aftrek gebracht de btw die van 2012 tot en met het eerste kwartaal van 2014 in rekening is gebracht (€ 194.758). Hof Den Haag (NTFR 2020/1655) heeft geoordeeld dat alleen het bedrag van € 9.822 in aftrek kan worden gebracht. Van misbruik van recht is geen sprake.

De Hoge Raad laat het eerste oordeel in stand onder verwijzing naar HvJ EU 7 juli 2022, zaak C-194/21, NTFR 2022/2984. Daarin is overwogen dat de herzieningsregeling niet van toepassing is wanneer de belastingplichtige heeft verzuimd het recht op aftrek van btw uit te oefenen en dit recht heeft verloren vanwege het verstrijken van een vervaltermijn. Daaraan voegt de Hoge Raad toe dat de vijfjaarstermijn waarbinnen de inspecteur nog ambtshalve kan verminderen op de voet van art. 65 AWR, naar zijn aard niet is aan te merken als een dergelijke vervaltermijn.

De beslissing van het hof over misbruik van recht is echter niet cassatieproof. Daarvoor moet namelijk het samenstel van (rechts)handelingen in ogenschouw worden genomen en moet rekening worden gehouden met de werkelijke inhoud en betekenis van elk van die (rechts)handelingen. Het hof heeft alleen de overdracht van het nieuwe gebouw door belanghebbende aan de nieuwe stichting kenbaar in zijn oordeel betrokken. Het hof is daarbij dus uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting of heeft zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.

(Volgt vernietiging en verwijzing.)