Aflevering 51

Gepubliceerd op 19 december 2013

NTFR 2013/2452 - Indirect aanmerkelijk belang: toe aan revisie?

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 geschreven door mr. dr. J. Ganzeveld
Het al dan niet aanwezig zijn van een indirect aanmerkelijk belang heeft uitstralingseffecten naar diverse andere (flankerende) regelingen en biedt ook mogelijkheden om buiten het aanmerkelijk belang te blijven. Hierna behandel ik enkele situaties en onduidelijkheden na een korte schets van de historie.Voor een uitgebreid historisch overzicht van de begrippen direct/onmiddellijk en indirect/middellijk belang verwijs ik naar de conclusie van A-G Niessen van 11 april 2012 bij HR 23 november 2012, nr. 11/02321, BNB 2013/42 en NTFR 2012/1352.

NTFR 2013/2453 - Communicatieplan eigenwoningregeling

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de wijze waarop over de eigenwoningregeling wordt gecommuniceerd. De communicatie zal net als bij andere onderwerpen lopen via drie niveaus: www.rijksoverheid.nl., www.belastingdienst.nl en ten slotte individueel niveau.

NTFR 2013/2454 - Brief over de Europese aanpak van belastingfraude

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 geschreven door mr. E. Thomas
Het kabinet heeft een brief aan de Eerste Kamer geschreven over de Europese aanpak van belastingfraude. Binnen de EU zal Nederland pleiten voor een mondiale oplossing om te voorkomen dat multinationals door het gebrek aan samenhang tussen rechtssystemen in staat zijn om hun belastingdruk te beïnvloeden.

NTFR 2013/2455 - Nota naar aanleiding van het verslag Belastingpakket 2014 naar Eerste Kamer

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag inzake het Belastingpakket 2014 aan de Eerste Kamer gestuurd. Aan de orde komen de maatregelen uit het wetsvoorstel Belastingplan 2014 inzake het inkomensbeleid, begunstiging lokaal duurzaam opgewekte energie, accijnzen, stamrechten, de tijdelijke verlaging van het box 2-tarief in de inkomstenbelasting, leidingwater en storten van afval, oldtimers en motorrijtuigenbelasting, en de herziening keuzeregeling buitenlandse belastingplichtigen. Van het wetsvoorstel ‘Overige fiscale maatregelen 2014’ bevat de nota het onderdeel Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

NTFR 2013/2456 - Bestuurlijk advies over de aanpak van 'belastingnomaden'

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 geschreven door mr. E. Thomas
De KLPD, dienst Nationale Recherche, heeft een bestuurlijk advies over de aanpak van zogenoemde ‘belastingnomaden’ opgesteld. Onder ‘belastingnomaden’ worden (bekende) criminelen verstaan, die zich hebben uitgeschreven uit de GBA in Nederland, omdat zij stellen dat zij geëmigreerd zijn. In werkelijkheid wonen zij echter nog in Nederland.

NTFR 2013/2457 - Na verwijzing: inspecteur is gebonden aan minnelijke taxatie waardering woning

ECLI:NL:GHARL:2013:8007, datum uitspraak 22-10-2013, publicatiedatum 05-11-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Deze zaak betreft de verwijzingsprocedure van HR 1 februari 2013, nr. 11/03882, NTFR 2013/292. Belanghebbende is in 2004 vanuit zijn daartoe verbouwde woning een eenmanszaak gestart. Hij heeft de woning als ondernemingsvermogen aangemerkt en de woning geactiveerd naar de vrije verkoopwaarde van € 600.000. Deze waarde is tussen belanghebbende en de inspecteur overeengekomen bij vaststellingsovereenkomst. In 2006 verplaatst belanghebbende de onderneming naar een kantoorpand en brengt hij zijn onderneming in een bv in. De woning is daarbij overgegaan naar het privévermogen tegen een waarde in bewoonde staat van € 390.000. De inspecteur corrigeert het boekverlies en stelt zich daarbij op het standpunt dat de inbrengwaarde van de woning in 2004 gesteld dient te worden op € 390.000. Anders dan Hof Den Bosch (14 juli 2001, nr. 10/00572, NTFR 2011/2542 stelde de Hoge Raad de inspecteur in het gelijk. Bij de inbreng van een pand in een onderneming dient dit pand te worden geactiveerd voor de waarde in het economische verkeer die daaraan ten tijde van de inbreng kan worden toegekend. Daarbij vormt duurzame zelfbewoning een omstandigheid waarmee rekening dient te worden gehouden. De Hoge Raad heeft de hofuitspraak vernietigd en het geding verwezen voor een behandeling van de door het hof onbehandeld gelaten stellingen van belanghebbende, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel in verband met de gesloten vaststellingsovereenkomst.

NTFR 2013/2458 - Landbouwvrijstelling van toepassing bij onttrekking cultuurgrond aan ondernemingsvermogen voor bouw woning

ECLI:NL:HR:2013:1362, datum uitspraak 29-11-2013, publicatiedatum 29-11-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende dreef samen met zijn echtgenote een agrarische onderneming in maatschapsverband. In oktober 2001 verkoopt de maatschap de cultuurgrond en de bedrijfskavel met opstallen, met uitzondering van een bouwkavel, aan Bureau Beheer Landbouwgronden. De onderneming is per 31 december 2002 gestaakt. Bij staking is de bouwkavel aan het ondernemingsvermogen onttrokken. Op de bouwkavel is een woning gebouwd. Aan de maatschap is een subsidie van € 99.000 toegekend op grond van de Regeling bedrijfshervestiging en bedrijfsbeëindiging. Van dit bedrag is € 59.400 een zogenoemde hectaretoeslag en € 39.600 een toeslag belastingheffing. De Hoge Raad oordeelt dat met toepassing van het gelijkheidsbeginsel op grond van het besluit van 8 maart 2006, NTFR 2006/444, de landbouwvrijstelling kan worden toegepast op het verschil tussen de boekwaarde van de ondergrond van de bouwkavel en de WEVAB daarvan. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de toeslag belastingheffing ad € 39.600 niet kan worden aangemerkt als een onbelaste vergoeding voor belastingschade.

NTFR 2013/2459 - Herontwikkeld perceel dat dienst deed als stallingsruimte voor garagebedrijf vormt bedrijfsmiddel en geen voorraad

ECLI:NL:HR:2013:1439, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende (fiscale eenheid) exploiteert een garagebedrijf. Zij had een perceel grond in eigendom dat bij het garagebedrijf in gebruik was als autostalling. Op verzoek van de gemeente heeft belanghebbende besloten het perceel te herontwikkelen en te verkopen onder de voorwaarde dat zij voor de autostalling vervangende grond zou kunnen kopen. In dat kader zijn diverse projectontwikkelingsactiviteiten met betrekking tot het perceel verricht in de jaren 2000-2005. Tot eind 2005 heeft het perceel dienst gedaan als autostalling. Het perceel is verkocht. In geschil is of een HIR mag worden gevormd door belanghebbende. Meer in het bijzonder is in geschil of het verkochte perceel een bedrijfsmiddel vormt of voorraad. Hof Amsterdam (NTFR 2013/576) oordeelde kort gezegd dat het perceel een bedrijfsmiddel vormt. De Hoge Raad sluit zich hierbij aan.

NTFR 2013/2460 - Geen kwade trouw bij aangifte van twee eigen woningen als hoofdverblijf van echtpaar

ECLI:NL:GHARL:2013:7744, datum uitspraak 15-10-2013, publicatiedatum 18-10-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende is gehuwd en woont niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenote op een ander adres. Beide woningen zijn in de aangiften IB 2006 en 2007 aangegeven als eigen woning. De aanslagen zijn conform de aangiften vastgesteld. Naar aanleiding van vragen over de aangifte IB 2008 zijn navorderingsaanslagen over 2006 en 2007 opgelegd.

NTFR 2013/2461 - Lening vormt onzakelijke lening zodat afwaardering ten laste van row niet is toegestaan

ECLI:NL:GHARL:2013:7502, datum uitspraak 08-10-2013, publicatiedatum 24-10-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende heeft X Beheer bv (X) opgericht. Deze vennootschap heeft een 12,5%-belang verworven in A Beheer bv voor € 600.000. Voor de financiering is door belanghebbende een lening – zonder zekerheden – aan X verstrekt van € 300.000. Belanghebbende heeft dit bedrag onder verstrekking van hypothecaire zekerheid geleend van een bank. De resterende € 300.000 heeft X van A Beheer bv geleend. De financiële positie van de A-groep verslechterde dusdanig en daarmee ook die van X, dat belanghebbende in 2008 zijn vordering op X met € 252.323 ten laste van het ROW heeft afgewaardeerd. Volgens de inspecteur en het hof – en anders dan de rechtbank – is dat niet mogelijk omdat sprake is van een onzakelijke lening. Aannemelijk is volgens het hof dat er geen – in wezen niet winstdelende – rente kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan X, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Van belang daarbij acht het hof onder meer dat de risico’s met betrekking tot de door X te betalen renten en aflossingen bij belanghebbende liggen. X heeft immers geen zekerheden verstrekt, ten tijde van de aankoop van het 12,5%-belang beschikte X slechts over een gering eigen vermogen en deze aankoop is door X volledig met vreemd vermogen gefinancierd. De inkomsten van X bestonden hoofdzakelijk uit dividenden en een bescheiden winst op de managementvergoedingen van A Beheer bv, terwijl X geen invloed op de dividendpolitiek van A Beheer bv kon uitoefenen. Dat de situatie binnen de A-groep ten tijde van het verstrekken van de lening rooskleurig was en in het verleden aanzienlijke dividenden waren uitgekeerd, doet aan het oordeel niet af. X blijft voor de rentebetaling en aflossing van de lening immers afhankelijk van de dividendpolitiek van A Beheer bv. Daarnaast draagt belanghebbende door middel van X het risico dat het na de aankoop van het 12,5%-belang slechter zou gaan, hetgeen zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, gezien het korte tijdsverloop waarbinnen de financiële positie van de A-groep is verslechterd.

NTFR 2013/2463 - Nederlandse verzekeringsplicht rijnvarende als het schip wordt geëxploiteerd door Nederlandse onderneming

ECLI:NL:GHAMS:2013:1769, datum uitspraak 13-06-2013, publicatiedatum 11-11-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
Belanghebbende was in 2005 in loondienst werkzaam op diverse binnenvaartschepen van verschillende eigenaren, gevestigd te België dan wel Nederland. Deze schepen varen op de Rijn en zijn zijrivieren. In geschil is de (sociale) verzekeringsplicht van belanghebbende. Het hof neemt tot uitgangspunt dat de verzekeringsplicht van belanghebbende wordt beheerst door het Rijnvarendenverdrag. Uit dat verdrag moet worden afgeleid dat als onderneming waartoe het schip behoort heeft te gelden de onderneming die het schip daadwerkelijk exploiteert en die beslissingsbevoegd is ter zake van het economische en commerciële management van het schip. Nu de schepen waar belanghebbende in 2005 werkzaam op was behoorden tot in Nederland gevestigde ondernemingen, is het hof van oordeel dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is. Voor 2007 oordeelt het hof dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat het economische en commerciële management van het schip, waarvan (het niet in Nederland gevestigde) A de eigenaar was, in de onderhavige periode hoofdzakelijk door A werd gevoerd, zodat het schip tot de onderneming van A behoorde. Belanghebbende was dan ook niet verzekerings- en premieplichtig in Nederland.

NTFR 2013/2464 - Premieplichtig in Nederland omdat tijdens onbetaald verlof de dienstbetrekking in Nederland is blijven bestaan

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende is woonachtig en werkzaam in Nederland. Vanaf 1 december 2008 tot en met 28 februari 2009 verbleef belanghebbende in Oostenrijk en was aldaar werkzaam als skilerares. Belanghebbende heeft voor die periode bij haar werkgever in Nederland onbetaald verlof opgenomen en in haar aangifte IB/PVV vrijstelling gevraagd voor de heffing van premie volksverzekeringen. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur de vrijstelling niet verleend en bij de vaststelling van het premie-inkomen heeft hij geen rekening gehouden met de inkomsten van belanghebbende in Oostenrijk. In geschil is of belanghebbende in januari en februari 2009 is vrijgesteld van de premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland.

NTFR 2013/2466 - Eenmalige betaling in het kader van Libanese echtscheiding is aftrekbaar

ECLI:NL:GHARL:2013:8006, datum uitspraak 22-10-2013, publicatiedatum 05-11-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende is in 2008 in Libanon gehuwd. Op 1 oktober 2009 heeft het Soennitische Religieuze Hof in Libanon de echtscheiding tussen belanghebbende en de echtgenote bevestigd. Belanghebbende heeft zijn voormalige echtgenote in 2009 $42.000, ofwel € 28.800 betaald. In geschil is of dit bedrag een aftrekbare onderhoudsverplichting vormt. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Het hof acht aannemelijk dat de tussen belanghebbende en de echtgenote overeengekomen ‘delayed dowry’ tot doel heeft bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de echtgenote na de beëindiging van het huwelijk. Voorts acht het hof aannemelijk dat de onderhavige eenmalige betaling ter voorziening in het levensonderhoud in de plaats komt van periodieke uitkeringen en/of verstrekkingen, zodat sprake is van een aftrekbare afkoopsom.

NTFR 2013/2467 - Geen ouderschapsverlofkorting voor weduwnaar doordat nabestaandenuitkeringen tot belastbaar loon worden gerekend

ECLI:NL:RBGEL:2013:2595, datum uitspraak 29-08-2013, publicatiedatum 29-08-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van mr. L.M.J. Arets
De echtgenote van belanghebbende is in 2010 overleden. In verband daarmee heeft hij in dat jaar nabestaandenuitkeringen ontvangen. Daardoor is zijn belastbare loon hoger dan in 2009. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV de ouderschapsverlofkorting gecorrigeerd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/2468 - Thincapregeling niet in strijd met recht op vrije rechtsvormkeuze

ECLI:NL:HR:2013:1364, datum uitspraak 29-11-2013, publicatiedatum 29-11-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van prof. dr. J. Vleggeert
Belanghebbende, een bv, heeft als enig aandeelhouder E A/S. Dit is een vennootschap opgericht naar Deens recht en gevestigd in Denemarken. Tussen 2006 en 2008 heeft belanghebbende verschillende Nederlandse vennootschappen gekocht. De benodigde gelden heeft belanghebbende geleend van E A/S, die het op haar beurt heeft geleend van Deense banken. De inspecteur heeft een deel van de rente die belanghebbende verschuldigd is aan E A/S niet in aftrek toegelaten vanwege de renteaftrekbeperking van art. 10d Wet VPB 1969. Rechtbank Haarlem (NTFR 2013/72) heeft de inspecteur gevolgd. Ook volgens de Hoge Raad is van schending van het recht op een vrije rechtsvormkeuze geen sprake. De situatie waarin E A/S zich in Nederland zou vestigen door een vaste inrichting en een externe lening zou aangaan, is objectief vergelijkbaar met de situatie waarin een dochtermaatschappij een externe financiering aangaat. In beide gevallen is art. 10d Wet VPB 1969 namelijk niet van toepassing. Ook het Verdrag Nederland-Denemarken staat niet in de weg aan toepassing van art. 10d Wet VPB 1969.

NTFR 2013/2472 - Geen waardering woning in verhuurde staat bij verkrijging door huurder

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Erflaatster overlijdt in 2008. Drie legatarissen krijgen het woonhuis gelegateerd dat zij huurden van erflaatster op het moment van haar overlijden. De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven uit de Tweede Kamer volgt het standpunt van de staatssecretaris van Financiën dat de legataris die de door hem gehuurde woning verkrijgt, voor de SW 1956 wordt belast naar de leegwaarde van die woning. Overeenkomstig de bedoeling van de wet en de jurisprudentie wordt bij de huurder die de door hem bewoonde woning uit een nalatenschap verkrijgt, geen rekening gehouden met de bewoning of het huurcontract. De woning wordt daarom niet in aanmerking genomen naar de waarde in verhuurde staat, maar naar de leegwaarde.

NTFR 2013/2473 - Geen afwaardering als verkregen onroerende zaak naderhand minder waard blijkt te zijn

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
In 2008 is aan verzoeksters een aanslag erfbelasting opgelegd over de nalatenschap van hun broer, bestaande uit landbouwgrond met opstallen en een boerderij. Verzoeksters hebben met de Belastingdienst een vaststellingovereenkomst gesloten over de taxatie van de waarde van de landbouwgrond in het economische verkeer op de datum van overlijden. Achteraf blijkt die getaxeerde waarde, door marktontwikkelingen, niet te realiseren. De staatssecretaris van Financiën ziet geen aanleiding af te wijken van de vaststellingsovereenkomst. De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven uit de Tweede Kamer vindt dat dit standpunt van de staatssecretaris kan worden gevolgd, maar heeft er begrip voor dat de verzoeksters onevenredig zwaar worden getroffen door de waardevermindering van de grond als gevolg van de economische crisis. De commissie heeft de staatssecretaris daarom gevraagd het verzoek nogmaals te heroverwegen. De staatssecretaris ziet echter geen mogelijkheid uit te gaan van een lagere waarde omdat dit in strijd zou zijn met de uitgangspunten van belastingheffing en er bovendien een precedentwerking van zou kunnen uitgaan. De commissie besluit zich naar deze uitleg te voegen.

NTFR 2013/2474 - Concept faciliteren omzetbelastingvrij winkelen in Nederland door buiten EU gevestigde reizigers kan door de beugel

ECLI:NL:PHR:2013:1139, datum uitspraak 08-10-2013, publicatiedatum 15-11-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende, ondernemer, heeft een concept uitgewerkt om omzetbelastingvrij winkelen in Nederland door buiten de EU gevestigde reizigers te faciliteren. Belanghebbende heeft haar concept uitgeprobeerd op de aankopen van (voor) een reizigster uit Suriname en heeft verzocht om teruggaaf van de door de Nederlandse winkeliers in rekening gebrachte omzetbelasting. Het concept houdt kort gezegd in dat belanghebbende de reiziger machtigt om op haar naam, maar voor rekening van de reiziger, goederen aan te schaffen bij een winkelier in Nederland. Zodra de reiziger het bewijs van uitvoer van die goederen (buiten de EU) aan belanghebbende heeft geleverd, draagt belanghebbende de (juridische) eigendom van de aankopen met toepassing van het nultarief over aan de reiziger. Onder inhouding van een provisie betaalt belanghebbende dan aan de reiziger het verschil terug tussen de vergoeding vermeerderd met btw die de reiziger aan de winkelier heeft betaald, en de vergoeding exclusief btw (althans: 0%) waarvoor belanghebbende de eigendom aan de reiziger overdraagt. De gedachte is dat op de aldus gestructureerde transactie(s) de zogenoemde commissionairsbepaling van art. 3, lid 6, Wet OB 1968 van toepassing is, inhoudende dat de aankopen van de reiziger worden geacht door de winkelier aan belanghebbende te zijn geleverd, en vervolgens door belanghebbende aan de reiziger. In die opzet heeft belanghebbende recht op aftrek van de door de winkelier berekende omzetbelasting en is zij geen omzetbelasting (althans: 0%) verschuldigd ter zake van de levering aan de reiziger.

NTFR 2013/2475 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over handel in tandprothesen

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Belanghebbende verhandelt tandprothesen. Belanghebbende was tot 1 januari 2008 geen tandarts of tandtechnicus, vanaf 1 januari 2008 wel. Zij laat op bestelling van tandartsen tandprothesen vervaardigen door buiten Nederland (zowel binnen als buiten de EU) gevestigde tandtechnische laboratoria. Een tandarts die bij belanghebbende een bestelling plaatst, maakt zelf de benodigde (gips)afdrukken van het gebit van zijn patiënt. Deze afdruk wordt naar belanghebbende gestuurd of door belanghebbende opgehaald. Belanghebbende zendt de afdruk naar een tandtechnische laboratorium in het buitenland. Het desbetreffende tandtechnisch laboratorium vervaardigt vervolgens aan de hand van de afdruk een tandprothese, en levert deze aan belanghebbende, die de tandprothese vervolgens levert aan de tandarts die de bestelling heeft geplaatst.

NTFR 2013/2476 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen of intracommunautaire verwerving van tandprothesen is vrijgesteld I

ECLI:NL:HR:2013:BW0972, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Belanghebbende, tandtechnicus, is tussenhandelaar in tandprothesen. Zij verkoopt en levert deze aan tandtechnische laboratoria in Nederland. De tandprothesen worden in opdracht van belanghebbende in Zweden vervaardigd door haar moedermaatschappij A AB, die eveneens tandtechnicus is. Vervolgens levert A AB de tandprothesen aan belanghebbende tegen een overeengekomen vergoeding. Nadat de tandprothesen zijn overgebracht naar Nederland, levert belanghebbende de tandprothesen af op het adres van het tandtechnisch laboratorium dat de bestelling heeft geplaatst. A AB heeft belanghebbende ter zake van de levering van de tandprothesen geen btw in rekening gebracht. Belanghebbende heeft met betrekking tot deze leveringen btw op aangifte voldaan ter zake van intracommunautaire verwervingen. Belanghebbende meent echter dat zij voor vorenbedoelde intracommunautaire verwervingen geen omzetbelasting verschuldigd was. Rechtbank Haarlem (NTFR 2012/173) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Evenals A-G Van Hilten (NTFR 2012/1024) heeft de Hoge Raad echter Europeesrechtelijke twijfels. Daarom legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie met de volgende vragen.

NTFR 2013/2477 - Richtlijnen arrest Card Protection Plan moeten voor elke contractpartij afzonderlijk worden toegepast

ECLI:NL:HR:2013:28, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Belanghebbende houdt zich bezig met de ontwikkeling van een medicijn tegen antrax (miltvuur). Zij heeft in dit verband een overeenkomst gesloten met de Staat. In deze overeenkomst is bepaald dat de Staat bijdraagt in de kosten van de ontwikkeling van het medicijn, al naar gelang bepaalde fasen in het ontwikkelingsproces zijn afgerond. De Staat verkrijgt – bij registratie van het medicijn – het recht om het medicijn met voorrang boven anderen en tegen een gereduceerde prijs te kopen. In de overeenkomst is ook voorzien in een ‘payback’ van de door de Staat verstrekte bijdrage. Wanneer belanghebbende het medicijn aan derden verkoopt, dient zij de Staat 2% van de verkoopopbrengst te betalen tot een maximum van de bijdrage(n) door de Staat in de ontwikkelingskosten van het medicijn. In het onderhavige tijdvak heeft de Staat uit hoofde van de overeenkomst ruim € 1 miljoen aan belanghebbende uitgekeerd. De vraag is of dit bedrag de vergoeding vormt voor door belanghebbende jegens de Staat verrichte dienstverlening. Hof Leeuwarden (NTFR 2011/2197) heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Onder verwijzing naar het arrest Card Protection Plan van het HvJ heeft het hof geoordeeld dat de overeenkomst, waarbij belanghebbende en de Staat zich hebben verplicht over en weer prestaties jegens elkaar te verrichten, één enkele prestatie behelst. Volgens het hof is die ene prestatie het door de Staat verstrekken van een krediet aan belanghebbende voor de door haar te ontwikkelen producten. Evenals A-G Van Hilten (NTFR 2012/2863) deelt de Hoge Raad de visie van het hof niet. Volgens de Hoge Raad dienen de richtlijnen van het arrest Card Protection Plan, anders dan het hof heeft gedaan, per bij de overeenkomst betrokken partij afzonderlijk te worden toegepast. Het oordeel van het hof dat sprake is van kredietverlening door de Staat getuigt volgens de Hoge Raad van een onjuiste rechtsopvatting. Indien wel is uitgegaan van een juiste rechtsopvatting is het hofoordeel niet begrijpelijk, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2013/2478 - Prestaties prostitutiebedrijf vormen niet louter verhuur van onroerende zaken

ECLI:NL:HR:2013:1438, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Belanghebbende exploiteert met vergunning een seksinrichting. De voorwaarden van de vergunning hebben betrekking op de locatie (openings- en sluitingstijden, voorkomen criminaliteit en overlast) en het pand (hygiënische eisen, douches, toiletten, aanwezigheid dagverblijf en veiligheidseisen). Volgens Hof Den Haag bestaat de prestatie van belanghebbende uit de (vrijgestelde) verhuur van onroerende zaken aan de prostituees. De Hoge Raad ziet dat anders. Wanneer aan belanghebbende een vergunning is verleend, wordt daaraan het vermoeden ontleend dat belanghebbende daadwerkelijk aan de voorwaarden voldoet. Indien deze voorwaarden omvatten het verrichten van bepaalde werkzaamheden in het belang van de prostituee, maken deze deel uit van de jegens deze prostituee verrichte prestatie. Indien deze aanvullende werkzaamheden in aanmerking worden genomen, is het hofoordeel dat alleen sprake is van de (passieve) verhuur van kamers onbegrijpelijk. Volgt vernietiging en verwijzing.

NTFR 2013/2479 - Prestaties prostitutiebedrijf kunnen louter verhuur van onroerende zaken omvatten

ECLI:NL:HR:2013:1440, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Belanghebbende exploiteert met vergunning een seksinrichting. Een door belanghebbende aangestelde beheerder draagt voor eigen rekening en risico zorg voor toezicht en bewaking, voor onderhoud en schoonmaak van de kamers en voor verschoning van beddengoed en handdoeken. Volgens Hof Den Haag omvat de prestatie van belanghebbende jegens de prostituees meer dan alleen de (vrijgestelde) verhuur van kamers aan de prostituees. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Wanneer aan belanghebbende een vergunning is verleend, wordt daaraan het vermoeden ontleend dat belanghebbende daadwerkelijk aan de voorwaarden voldoet. Indien deze voorwaarden omvatten het verrichten van bepaalde werkzaamheden in het belang van de prostituee, maken deze deel uit van de jegens deze prostituee verrichte prestatie. Indien deze aanvullende werkzaamheden echter op eigen naam en voor eigen rekening door de beheerder worden verricht op grond van een door de beheerder met de prostituee gesloten overeenkomst, dan worden deze werkzaamheden niet tot de door belanghebbende jegens de prostituees verrichte dienstverlening gerekend. Volgt vernietiging en verwijzing.

NTFR 2013/2480 - Prestaties van exploitant seksinrichting die zich niet aan vergunningvoorwaarden houdt vormen verhuur onroerende zaken

ECLI:NL:HR:2013:1489, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Belanghebbende, ondernemer, huurt panden van derden en stelt met gemeentelijke vergunning tegen een vergoeding kamers in die panden ter beschikking aan prostituees. Op grond van de vergunning dient belanghebbende onmiddellijk toezicht te houden en de veiligheid van de prostituees en de klanten te waarborgen. Belanghebbende heeft dit niet daadwerkelijk gedaan. In geschil is of de door belanghebbende jegens de prostituees verleende prestaties moeten worden aangemerkt als verhuur van een onroerende zaak dan wel als het geven van gelegenheid tot prostitutie. Hof Leeuwarden (NTFR 2012/2251) oordeelde dat sprake is van verhuur van onroerende zaken. Deze beslissing houdt in cassatie stand. Wanneer een gemeentelijke vergunning is verleend om onder voorwaarden in een pand een seksinrichting te exploiteren, rechtvaardigt die omstandigheid, aldus de Hoge Raad, het ontzenuwbare vermoeden dat de vergunninghouder bij de uitoefening van die bedrijfsactiviteit daadwerkelijk aan de gestelde voorwaarden voldoet. Indien die voorwaarden mede omvatten het verrichten van bepaalde werkzaamheden in het belang van de prostituee, maken deze deel uit van de jegens de prostituee verrichte prestatie waarvoor van haar een vergoeding wordt ontvangen. In dat geval moeten die werkzaamheden in aanmerking worden genomen bij de karakterisering van de prestatie. Hier staat echter vast dat belanghebbende zich niet heeft gehouden aan de verplichting tot het houden van onmiddellijk toezicht en het waarborgen van de veiligheid van de prostituees en de klanten. Daarvan uitgaande is het oordeel van het hof cassatieproof.

NTFR 2013/2481 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen of intracommunautaire verwerving van tandprothesen is vrijgesteld II

ECLI:NL:HR:2013:BW0962, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Belanghebbende houdt een tandartsenpraktijk. Zij verricht vrijgestelde handelingen. Op grond hiervan heeft belanghebbende geen recht op aftrek. Belanghebbende heeft van een in Duitsland gevestigde tandtechnicus tandprothesen gekocht. Deze zijn vanuit Duitsland aan belanghebbende verzonden en geleverd. Er is geen btw aan belanghebbende in rekening gebracht. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende met betrekking tot de tandprothesen belaste intracommunautaire verwervingen verricht. Daarom heeft hij nageheven. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd. De Hoge Raad heeft echter Europeesrechtelijke twijfels. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vragen.

NTFR 2013/2482 - Nieuwe btw-verordening

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Naast de btw-richtlijnen bestaat er ook een btw-verordening. Het gaat om Verordening 282/2011 van de Europese Raad. De Verordening is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening wordt gewijzigd. De onderwerpen betreffen met name de plaats van dienst, maar het nieuwe art. 13 ter bevat bijvoorbeeld een definitie van onroerend goed (die onder meer van belang is bij het toepassen van de vrijstelling). De nieuwe verordening treedt in werking op 1 januari 2015, behalve de artikelen met betrekking tot onroerend goed die op 1 januari 2017 in werking treden.

NTFR 2013/2483 - A-G Van Hilten adviseert Hoge Raad prejudiciële vraag te stellen over 'likeur'

ECLI:NL:PHR:2013:924, datum uitspraak 13-09-2013, publicatiedatum 18-10-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
In de onderhavige zaak staat de accijnsheffing centraal van verschillende alcoholische dranken waaraan suiker, aroma’s, kleurstoffen, smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en/of conserveermiddelen zijn toegevoegd, en geen gedistilleerde alcohol. Het basisproduct (Ferm Fruit) waarvan de verschillende dranken gemaakt worden, vormt in deze procedure eveneens onderwerp van geschil. Voor de in deze zaak in geschil zijnde accijnsheffing heeft te gelden dat deze afhankelijk is van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN) van het desbetreffende alcoholhoudende product. Derhalve concentreert A-G Van Hilten zich in deze conclusie op de indeling van de in geschil zijnde producten. Dat is in dit geval een twaalftal alcoholhoudende dranken alsmede het (gegiste, alcohol bevattende) basisproduct waarvan die dranken worden gemaakt. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat alle genoemde producten onder post 2206 van de GN (andere gegiste dranken) moeten worden gebracht. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) meent dat die producten alle als ‘ethylalcohol (...) gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten’ onder post 2208 van de GN moeten worden gebracht (en daarom onderworpen zijn aan een hogere accijnsheffing).

NTFR 2013/2487 - Geen bovenforfaitaire proceskostenvergoeding bij vergissing inspecteur

ECLI:NL:HR:2013:1441, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van mr. N. ten Broek
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen IB 2002 en 2003 opgelegd ter ongedaanmaking van de verrekening van een verlies van 2005. De inspecteur heeft deze navorderingsaanslagen bij uitspraak op bezwaar vernietigd, omdat hij had verzuimd voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslagen de verliesvaststellingsbeschikking 2005 te herzien. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen een vergissing heeft gemaakt en dat zonder die vergissing deze aanslagen niet zouden zijn opgelegd. Deze aanslagen zijn dus niet tegen beter weten in opgelegd, zodat er geen grond is voor een integrale proceskostenvergoeding. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Als de inspecteur een verwijt kan worden gemaakt dat hij een aanslag oplegt terwijl op dat moment duidelijk is dat deze geen stand zal houden, is er reden voor een bovenforfaitaire proceskostenvergoeding. In dit geval kan de inspecteur niet een dergelijk verwijt worden gemaakt, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2013/2488 - Tegen hersteluitspraak staat geen rechtsmiddel open

ECLI:NL:HR:2013:1449, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Hof Den Bosch heeft op 29 december 2011 uitspraak gedaan in een KB-Luxzaak (NTFR 2013/1594). Nadien is een misslag in de motivering van deze uitspraak ontdekt. Het hof heeft ter verbetering van de oorspronkelijke uitspraak op 19 juni 2012 een zogenoemde hersteluitspraak gedaan. De beslissing zelf is niet gewijzigd. Behalve tegen de oorspronkelijke hofuitspraak heeft belanghebbende ook tegen de hersteluitspraak cassatieberoep ingesteld. Dit laatste cassatieberoep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Tegen een hersteluitspraak staat immers geen rechtsmiddel open. Ook niet als het hof de partijen vooraf niet in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over het voorgenomen herstel.

NTFR 2013/2491 - Nieuwe bilaterale regeling met Curaçao; toepassing art. 35a huidige BRK

Aflevering 51, gepubliceerd op 19-12-2013
Nederland en Curaçao hebben overeenstemming bereikt over de tekst van een nieuwe bilaterale regeling ter voorkoming van dubbele belasting. Bedoeling is dat deze nieuwe bilaterale regeling de huidige uit 1964 daterende Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) in de verhouding tussen Nederland en Curaçao gaat vervangen. De verwachting is dat de nieuwe regeling, na het doorlopen van het parlementaire traject in beide landen, vanaf 1 januari 2015 zal gaan gelden. Vooruitlopend daarop blijft (ook) in 2014 de toepassing van art. 35a van de huidige BRK in relatie tot art. 17, lid 3, onderdeel b, Wet VPB 1969 achterwege.