Aflevering 30

Gepubliceerd op 23 juli 2015

NTFR 2015/2003 - Nog-verder-wegwerprecht

Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 geschreven door mr. dr. D.R. Post
Menig jurist – fiscalist of niet – kent wel een wettelijke bepaling die onbegrijpelijk is, wetsystematisch onjuist, louter ingegeven is door budgettaire overwegingen of om wat voor reden dan ook maar beter kan worden afgeschaft. Een bepaling waarvan eenieder (de wetgever uitgezonderd) van mening is, dat de wereld beter af zou zijn zonder die bepaling. De houdsterverliesregeling van art. 20, lid 4 tot en met 6, Wet Vpb 1969 gooit in dit verband hoge ogen. In deze opvatting sta ik niet alleen.Zie bijvoorbeeld recent V. Kloosterman/P. Ruige, ‘Tijd voor afschaffing van de houdsterverliesregeling?’, WFR 2015/40. In zijn conclusie bij een viertal arresten van 19 september 2014,HR 19 september 2014, nrs. 13/03611, 13/03973, 13/03975 en 13/03979, NTFR 2014/2361 en NTFR 2014/2362 (met noot van Ligthart). Hierna ook wel aangeduid als de ‘september 2014 arresten’. noemt A-G Wattel de houdsterverliesregeling een ‘incidentgestuurde, op overleg met belanghebbenden gebaseerde, wetonsystematische, opportunistisch-budgettaire maatregel’, die daarmee naar zijn mening in aanmerking komt voor de kwalificatie ‘wegwerprecht’.De term ‘wegwerprecht’ is ontleend aan P.J.J. van Buuren, ‘Onrechtmatige wetgeving’, in: De rechter en onrechtmatige wetgeving, Handelingen Nederlandse Juristenvereniging 1987-I, W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1987, p. 13.

NTFR 2015/2004 - Verhuiskosten bij aanvang ondernemingsuitoefening zijn aftrekbaar van de winst

ECLI:NL:HR:2015:1778, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende werkte tot en met 28 februari 2005 in loondienst. Van 28 februari 2005 tot en met 31 december 2005 was hij als aspirant-registerloods in opleiding. Na afronding van zijn opleiding is belanghebbende op 1 januari 2006 toegetreden tot een loodsenmaatschap. Voor registerloodsen geldt de verplichting om binnen het werkgebied te wonen of te verblijven. Belanghebbende heeft daarom op 25 januari 2006 zijn woning te koop gezet en hij heeft gebruik gemaakt van dubbele huisvesting op een adres in zijn werkgebied. In 2008 heeft belanghebbende zijn oude woning verkocht en heeft hij een nieuwe woning gekocht in zijn werkgebied. In geschil is de vraag of de verhuiskosten bij overgang van een dienstbetrekking naar een eigen onderneming aftrekbaar zijn als bedrijfskosten. In navolging van Hof Den Haag (NTFR 2013/2104) beantwoordt ook de Hoge Raad deze vraag bevestigend. Van een verhuizing in het kader van de onderneming kan ook sprake zijn bij de aanvang van de ondernemingsuitoefening. Wanneer de verhuizing noodzakelijk is voor de ondernemingsuitoefening, hebben de verhuiskosten als zakelijk te gelden. Belanghebbende heeft om zakelijke redenen besloten te verhuizen naar een plaats binnen zijn werkgebied, zodat sprake is van in aftrek komende verhuiskosten.

NTFR 2015/2005 - Omzetting nettoloon in vordering: loon is genoten door dga

ECLI:NL:GHARL:2015:2735, datum uitspraak 14-04-2015, publicatiedatum 24-04-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende heeft zijn eenmanszaak in 2010 geruisloos in een bv ingebracht die research- en developmentactiviteiten verricht. Hij is in loondienst van de bv. Er is een bedrag van € 47.558 verloond, onder inhouding en afdracht van € 17.227. Het nettoloon is direct in rekening-courant met belanghebbende geboekt. De bv is in 2010 een joint venture aangegaan. Eind 2010 heeft belanghebbende een vordering op de bv van € 47.348. De bv heeft in 2010, 2011 en 2012 verliezen geleden. Belanghebbende stelt dat het nettoloon niet door hem is genoten en claimt afwaardering van de vordering op zijn bv. Evenals de rechtbank, stelt het hof belanghebbende in het ongelijk. Het loon is volgens het hof namelijk genoten in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001 omdat hij daarover de beschikkingsmacht heeft gekregen door het loon om te zetten in een vordering. Voor afwaardering ziet het hof geen grond, omdat – kort gezegd – de financiële situatie van de vennootschap daarvoor geen aanleiding geeft.

NTFR 2015/2007 - Waardering van in 2014 afgekocht stamrecht

ECLI:NL:RBDHA:2014:15629, datum uitspraak 13-11-2014, publicatiedatum 01-05-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. E. van Waaijen
A heeft in 2005 een ontslagvergoeding van zijn voormalige werkgever ontvangen en deze gestort in een door hem opgerichte stamrecht bv, zijnde belanghebbende. In januari 2014 is het stamrechtkapitaal van € 519.964 in één keer aan A uitgekeerd. De nominale waarde van het stamrecht bedroeg op het moment van afkoop € 546.740. Belanghebbende heeft in haar aangifte een bedrag van € 437.392 (80% van de nominale waarde van het stamrecht van € 546.740) als belast loon aangegeven. Belanghebbende stelt uiteindelijk dat het daadwerkelijk uitgekeerde bedrag van € 519.964 als loon in aanmerking dient te worden genomen. Met ingang van 1 januari 2014 is de stamrechtvrijstelling afgeschaft. In art. 39f, Wet LB 1964 is overgangsrecht opgenomen voor op 31 december 2013 reeds lopende stamrechtovereenkomsten. In art. 39f, lid 3, Wet LB 1964 is bepaald dat voor stamrechten die in 2014 in één keer worden uitgekeerd, de waarde van de aanspraak voor 80% in de heffing wordt betrokken. Volgens de rechtbank dient de waarde van het stamrecht op grond van art. 13, lid 5, Wet LB 1964 en art. 3.12, Uitv.reg. LB 2011 te worden gesteld op het bedrag dat bij een derde moet worden gestort teneinde de aanspraak daar te dekken. Niet in geschil is dat dit in het onderhavige geval € 546.740 bedroeg. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet bepalend is of belanghebbende, anders dan zij heeft gesteld, over voldoende middelen beschikte om ook daadwerkelijk tot dat bedrag uitkeringen te doen.

NTFR 2015/2009 - Reactie op motie wetvoorstel Deregulering beoordeling arbeidsrelaties

Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een reactie aan de Tweede Kamer gestuurd op de aangehouden motie bij het wetsvoorstel Deregulering beoordeling arbeidsrelaties. In de motie is het kabinet verzocht om in overleg met sociale partners te bewerkstelligen dat in cao’s geen afspraken worden gemaakt over het gebruik van bepaalde modelovereenkomsten. Tegelijkertijd is verzocht om, als deze afspraken toch worden gemaakt, deze niet algemeen verbindend te verklaren. Het kabinet zal hierop reageren bij de aanbieding van het onderzoek naar de effecten van algemeen verbindendverklaring dat naar verwacht begin september aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Verder zal het onderwerp van de motie worden meegenomen in een praktische handreiking voor cao-partijen die naar verwachting in oktober gereed zal zijn.

NTFR 2015/2011 - Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2015 gepubliceerd

Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2015 gepubliceerd (Regeling). De Regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 en vervangt de huidige Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder in verband met de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht die met ingang van 1 oktober 2012 geldt (Wet Flex bv). Met de aanpassingen is bedoeld om de bestaande regeling aan de huidige praktijk aan te passen in verband met wetgeving en jurisprudentie en is van toepassing op bestuurders van vennootschappen (bv en nv). De huidige regeling vervalt in verband met de leesbaarheid in zijn geheel.

NTFR 2015/2012 - Tweede Kamervragen over rentemiddeling beantwoord

Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015
De minister van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over rentemiddeling. Door middel van rentemiddeling kunnen hypotheekbezitters profiteren van een lagere hypotheekrente. De Kamervragen hebben betrekking op het stimuleren van het aanbieden van rentemiddeling door de bankensector. Tegelijk met de antwoorden op de Kamervragen beantwoordt de minister, mede namens de staatssecretaris van Financiën, vragen van de vaste commissie voor Financiën. Deze vragen zien op de fiscale aspecten van rentemiddeling.

NTFR 2015/2013 - Tbs-regeling: voor waarde economisch verkeer rekening houden met onderrendement

ECLI:NL:PHR:2015:939, datum uitspraak 10-06-2015, publicatiedatum 19-06-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende is (middellijk) aanmerkelijkbelanghouder van B Beheer bv (hierna: de bv). Verder is belanghebbende eigenaar van percelen gelegen aan de b-straat 1, 2 , 3 en 3a te Z. In 1981 heeft belanghebbende ten behoeve van de bv op de percelen gelegen aan de b-straat 1, 2 en 3 een dertigjarig opstalrecht gevestigd voor de periode 1979-2009, tegen een jaarlijkse vergoeding van € 16.336. In 1981 heeft belanghebbende de vergoeding voor de opstallen per het einde van het opstalrecht afgekocht. De waarde in het economisch verkeer van de ondergrond en de opstallen per 1 januari 2001 is vastgesteld op € 765.515 resp. € 273.985. Voorts heeft belanghebbende in 1988 ten behoeve van de bv – tegen betaling van een koopsom ineens van f 290.000 (€ 131.596) – een dertigjarig erfpachtsrecht en (afhankelijk) recht van opstal gevestigd op de percelen gelegen aan de b-straat 3a, eindigend in 2018. Vanaf 1 januari 2001 is bij belanghebbende de terbeschikkingstellingregeling (hierna: tbs-regeling) van toepassing op de percelen die door belanghebbende aan zijn vennootschap ter beschikking worden gesteld.

NTFR 2015/2015 - Brief met fiscale gevolgen Wet Studievoorschot hoger onderwijs

Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op verzoek aan de Eerste Kamer een afschrift van een brief aan de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) gestuurd met daarin de fiscale gevolgen van de Wet Studievoorschot hoger onderwijs. Deze wet geldt met ingang van 1 september 2015. De fiscale gevolgen gelden evenwel per 1 juli 2015. De brief is opgesteld in samenwerking met de staatssecretaris van Financiën en beschrijft de fiscale gevolgen voor de volgende groepen studenten: mbo-studenten in de beroepsopleidende leerweg, hbo- en wo-studenten met cohortgarantie en hbo- en wo-studenten die vallen onder het studievoorschot.

NTFR 2015/2018 - Invoering fictiebepaling art. 9, lid 2, SW 1956 zonder overgangsrecht is niet strijdig met art. I Eerste Protocol (bij het EVRM)

ECLI:NL:HR:2015:1673, datum uitspraak 19-06-2015, publicatiedatum 19-06-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
De vader van belanghebbenden (de kinderen) is in 2003 overleden. Krachtens testament verkregen de kinderen ieder een bij leven van hun moeder (erflaatster) niet opeisbare vordering. In 2005 zijn de kinderen met erflaatster met betrekking tot de vorderingen een vaste enkelvoudige rente van 13% per jaar overeengekomen. In 2010 is erflaatster overleden. De kinderen zijn op de voet van het per 1 januari 2010 – zonder overgangsrecht – in werking getreden art. 9, lid 2, SW 1956 aangeslagen voor de erfbelasting (twee aanslagen van € 626.244). Belanghebbenden betogen dat art. 9, lid 2, SW 1956 strijdig is met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM). Evenals Hof Amsterdam (3 juli 2014, nrs. 13/00431 en 13/00432, NTFR 2015/445), onderschrijft de Hoge Raad dat betoog niet. De cassatierechter zet, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, uiteen dat niet kan worden gezegd dat de wetgever met de invoering van genoemd art. 9, lid 2, SW 1956 geen legitiem doel heeft nagestreefd. Ook is geen sprake van willekeur, en evenmin kan worden gezegd dat art. 9, lid 2, SW 1956 in strijd komt met het vereiste van ‘lawfulness’. In het bijzonder eist art. 1 Eerste Protocol niet dat de invoering van een wettelijke regeling als vervat in art. 9, lid 2, SW 1956 gepaard gaat met overgangsrecht dat voorziet in eerbiedigende werking. De wetgever heeft de hem in dit verband toekomende ruime beoordelingsvrijheid dan ook niet overschreden. Van een individuele en buitensporige last is hier evenmin sprake. De verschuldigde erfbelasting dient niet slechts te worden gerelateerd aan de omvang van de nalatenschap van erflaatster. De last van de verschuldigde erfbelasting dient ook te worden beschouwd in het licht van de omvang van de rentevordering die krachtens art. 9, SW 1956 fictief tot de verkrijging wordt gerekend en ter gelegenheid van het openvallen van die nalatenschap tot uitkering komt. Art. 9, SW 1956 leidt dan ook niet tot heffing over niet ontvangen bedragen, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2015/2019 - Antwoord op vragen behandeling alimentatie verwante verzorgingsuitkering na langdurige samenwoning (Tweede Kamer)

Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015
Staatssecretaris Wiebes van Financiën informeert de Tweede Kamer over de fiscale gevolgen voor de inkomsten- en schenkbelasting van een aan alimentatie verwante verzorgingsuitkering inzake beëindiging langdurige samenwoning. Die fiscale gevolgen hangen af van de vraag of sprake is van voldoen aan een natuurlijke verbintenis/dringende morele verplichting. De staatssecretaris behandelt de fiscale gevolgen van de alimentatie tussen voormalige echtgenoten en ongehuwde partners.

NTFR 2015/2026 - Termijn voor opleggen tweede utb wordt niet geschorst door instellen hoger beroep

ECLI:NL:PHR:2015:995, datum uitspraak 16-06-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Van belanghebbende zijn douanerechten nagevorderd, zonder dat zij vóór het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling (hierna: UTB’s) de gelegenheid had gekregen daarover haar zienswijze kenbaar te maken. De UTB’s zijn door Rechtbank Haarlem vernietigd wegens schending van het verdedigingsbeginsel. Hof Amsterdam (NTFR 2015/996) heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Tegen de uitspraak van het hof is geen beroep in cassatie ingesteld. De inspecteur heeft ter zake van dezelfde douaneschuld opnieuw een (tweede) UTB opgelegd. In deze procedure staat de vraag centraal of de tweede UTB nog wel kon worden opgelegd, hetzij omdat zij niet onmiddellijk na de boeking van de douaneschuld is uitgereikt, hetzij omdat de termijn waarbinnen de mededeling van de douaneschuld moet plaatsvinden, is verstreken. Voor de beantwoording van die laatste vraag is doorslaggevend of de schorsende werking die een ‘beroep in de zin van art. 243’ CDW heeft op de mededelingstermijn, ook de fase van het hoger beroep omvat.

NTFR 2015/2028 - Woonruimte in woonzorgcentrum vormt een voor het voeren van een particuliere huishouding bestemd perceel

ECLI:NL:HR:2015:1773, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Erflaatster verbleef in 2012 in een woonzorgcentrum. Zij beschikte daar over een woonruimte met voorzieningen. In de door erflaatster gevoerde huishouding ontstonden in 2012 huishoudelijke afvalstoffen. De gemeente voldoet aan haar inzamelplicht. Volgens Hof Den Haag (NTFR 2014/2846) is erflaatster terecht in de afvalstoffenheffing betrokken. Volgens het hof dient de woonruimte namelijk als een voor het voeren van een particuliere huishouding bestemd perceel in de zin van art. 15.33, lid 1, WMB te worden aangemerkt. De Hoge Raad is het daarmee eens.

NTFR 2015/2029 - Aanslagen rioolheffing voor eigenaar loods vernietigd wegens strijd met gelijkheidsbeginsel

ECLI:NL:GHARL:2015:4675, datum uitspraak 23-06-2015, publicatiedatum 03-07-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende is eigenaar van een loods die uit acht units bestaat. Iedere unit is voorzien van een (indirecte) aansluiting op de gemeentelijke riolering. Belanghebbende is door de gemeente Steenwijkerland voor zes units afzonderlijk aangeslagen in de rioolheffing. Voor twee leegstaande units gezamenlijk is een zevende aanslag rioolheffing opgelegd. In de verordening van de gemeente is geregeld dat met betrekking tot recreatieterreinen met woningen/caravans wordt uitgegaan van één perceel. Dit betekent dat voor de rioolheffing in de gemeente Steenwijkerland voor een recreatieterrein slechts eenmaal het eigenarendeel is verschuldigd. Belanghebbende acht dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het hof, dat de verordening toetst aan art. 1, GW, is het daarmee eens. Het hof zet uiteen dat de onderhavige loods en recreatieterreinen op de relevante punten niet van elkaar verschillen. Gelijke gevallen worden derhalve ongelijk behandeld. Daarvoor is volgens het hof geen rechtvaardigingsgrond aanwezig. De door de gemeente gestelde efficiencyredenen kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Dit betekent dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Daarom vernietigt het hof alle zeven aanslagen. Daarbij merkt het hof op dat het de heffingsambtenaar vrij staat om binnen zijn wettelijke mogelijkheden een nieuwe aanslag op te leggen met inachtneming van de uitspraak.

NTFR 2015/2031 - BIZ-verordening gemeente Den Haag is onverbindend omdat vereniging met volledige rechtsbevoegdheid ontbrak

ECLI:NL:PHR:2015:997, datum uitspraak 23-06-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is gebruiker van een tot winkel dienende onroerende zaak te Den Haag. Deze is gelegen in een gebied dat door de gemeente is aangewezen als bedrijveninvesteringszone (BI-zone) waarbinnen BIZ-bijdrage wordt geheven. De raad van de gemeente Den Haag heeft de Verordening BI-zone Zeeheldenkwartier 2012 (de Verordening) vastgesteld. Uit de nadien gehouden draagvlakmeting is gebleken dat er voldoende steun is voor de Verordening. Die is daarom per 1 januari 2012 in werking getreden. Aan belanghebbende is op 31 mei 2012 voor 2012 een aanslag in de BIZ-bijdrage opgelegd. De feitenrechters hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld. In cassatie voert belanghebbende vijf middelen aan.

NTFR 2015/2032 - BIZ-verordening gemeente Den Haag is onverbindend omdat niet is voldaan aan publieksbelangvereiste

ECLI:NL:PHR:2015:999, datum uitspraak 29-06-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende was op 1 januari 2012 gebruiker van een tot winkel dienende onroerende zaak, gelegen in een door de gemeente Den Haag aangewezen gebied (de BI-zone). Belanghebbende is aangeslagen in de BIZ-bijdrage 2012. Zowel rechtbank als hof (NTFR 2014/2210) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. B&W gemeente Den Haag hebben cassatie ingesteld en twee middelen aangevoerd. Het college betoogt in zijn eerste middel dat de invulling van het publiekbelangvereiste, zijnde de vraag of de activiteiten zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone, zou zijn voorbehouden aan de gemeenteraad. A-G IJzerman is echter van mening dat hier volledige rechterlijke toetsing mogelijk is voor zover wet en wetsgeschiedenis daartoe voldoende duidelijke uitgangspunten en begrenzingen verschaffen. Uit de Experimentenwet en haar totstandkominggeschiedenis blijkt volgens de advocaat-generaal dat de BIZ-bijdrage uitdrukkelijk het karakter van een bestemmingsheffing heeft. Uit zowel de tekst als de totstandkominggeschiedenis van de Experimentenwet blijkt volgens de advocaat-generaal onmiskenbaar dat de met BIZ-bijdragen te bekostigen activiteiten moeten zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. Dat betekent zijns inziens dat slechts binnen die kaders gezamenlijke belangen van ondernemers in de BI-zone mogen worden gediend. Toetsing moet, naar de advocaat-generaal meent, plaatsvinden per activiteit. De advocaat-generaal meent dat met elke afzonderlijke activiteit het publieke belang moet zijn gediend. Als bepaalde activiteiten niet voldoen aan het publiekbelangvereiste bezegelt dit, wellicht behoudens een de minimis marge, volgens de advocaat-generaal het lot van de gehele verordening, namelijk onverbindendheid. In de categorie ‘attractiviteit & gastvrijheid’ gaat het om de volgende activiteiten: ‘kerstverlichting’, ‘aanschaf extra kerstverlichting’, ‘evenementen’ en ‘onderhoud website’. Met betrekking tot deze activiteiten heeft het hof feitelijk, en in cassatie onbestreden, geoordeeld dat deze eerst en vooral zijn gericht op de promotie van de in de BI-zone gevestigde winkels en horecagelegenheden in de donkere dagen van het jaar (…), in het kader van Koninginnedag en andere straatfeesten (…) en op het internet (…). Mede op basis daarvan komt het hof tot het oordeel dat zij hooguit zijdelings verband houden met het publieke belang in de openbare ruimte. Mitsdien voldoen deze activiteiten niet aan het publiekbelangvereiste. Die beoordelingen lijken de advocaat-generaal verweven met feitelijke beoordelingen en in lijn met de wetsgeschiedenis van de Experimentenwet. Deze heeft volgens de advocaat-generaal niet ten doel de ondersteuning van promotionele activiteiten van slechts (een bepaald deel van) de in de BI-zone gevestigde ondernemers. Het eerste middel faalt. B&W gemeente Den Haag stelt in zijn tweede middel dat het hof ten onrechte in zijn beoordeling de voorgeschiedenis heeft betrokken dat bepaalde activiteiten al eerder, nog voor de invoering van de BI-zone, vanwege een winkeliersvereniging werden verricht. Dat kan volgens de advocaat-generaal, ofschoon terecht voorgesteld, niet tot cassatie leiden, nu reeds bij de behandeling van het eerste middel is geconstateerd dat in casu in aanmerkelijke mate sprake is van activiteiten welke niet voldoen aan het publiekbelangvereiste, zodat het tweede middel het lot van het eerste moet delen.

NTFR 2015/2033 - Voor WOZ-waarde warmtekrachtcentrale moeten ook de installaties in aanmerking worden genomen

ECLI:NL:HR:2015:1776, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar van een gasgestookte warmtekrachtcentrale (WKC). De WKC bestaat uit diverse gebouwen met gebouwgebonden installaties, tanks en infrastructurele voorzieningen. De WKC is gebouwd in 1991 en zou volledig in de stoombehoefte voorzien van een naastgelegen brouwerij. In 2013 is de WKC buiten gebruik gesteld. De WOZ-waarde per 1 januari 2008 is vastgesteld op € 2.222.000. Belanghebbende bepleit een waarde van € 910.000. Belanghebbende hanteert op alle onderdelen van de WKC een aftrek wegens functionele veroudering. Redengevend daarvoor is dat de WKC wegens technologische ontwikkelingen een energetisch rendement behaalt dat sterk achterblijft bij nieuwe gasturbines, en dat de WKC niet meer volcontinu draait. Hof Den Bosch (NTFR 2014/2506) heeft geoordeeld dat noch het aantal draaiuren, noch het energetische rendement van de WKC goede maatstaven zijn voor de economische veroudering van de opstal, omdat deze maatstaven geen betrekking hebben op de opstal als zodanig. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Volgens de Hoge Raad moeten bij het bepalen van de waarde van de WKC ook de daartoe behorende installaties in aanmerking worden genomen, dus niet uitsluitend de ‘opstal als zodanig’. Indien het ten opzichte van moderne centrales achterblijvende energetische rendement is toe te rekenen aan de WKC, moet daarmee rekening worden gehouden bij de vaststelling van de mate van economische veroudering van die onroerende zaak. In dat geval is er geen aanleiding het geringe aantal draaiuren buiten beschouwing te laten. Na verwijzing ligt het op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat sprake is van economische veroudering.

NTFR 2015/2035 - Geen teruggaaf dividendbelasting voor Luxemburgs beleggingsfonds

ECLI:NL:HR:2015:1777, datum uitspraak 10-07-2015, publicatiedatum 10-07-2015
Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende is een Luxemburgs beleggingsfonds. Belanghebbende is een SICAV die in Luxemburg is vrijgesteld van winstbelasting en zij heeft geen uitdelingsverplichting vergelijkbaar met die van art. 28, lid 2, onderdeel b, Wet Vpb 1969. Belanghebbende belegt onder meer in Nederlandse aandelen. Op uit Nederland ontvangen dividenden is 15% Nederlandse dividendbelasting ingehouden die belanghebbende in Luxemburg niet kan verrekenen. Hof Den Bosch (NTFR 2014/2165) heeft geoordeeld dat het niet verlenen van teruggaaf van ingehouden dividendbelasting niet in strijd is met het vrije kapitaalverkeer (art. 63, VWEU). Van discriminatie ten opzichte van een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling (fbi) – die wel kan verzoeken om teruggaaf – is geen sprake. Ook volgens de Hoge Raad kan belanghebbende objectief niet worden gelijkgesteld met een in Nederland gevestigde fbi. Buitenlandse particulieren hebben bij rechtstreekse belegging in Nederlandse fondsen geen recht op teruggaaf van dividendbelasting. De dividendbelasting vormt voor hen in Nederland een eindheffing. Indien deze particulieren via een fbi beleggen in Nederlandse aandelen is voor hen de door de fbi ingehouden dividendbelasting de eindheffing. De belastingdruk is dus gelijk. Een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds zoals belanghebbende is ter zake van de door haar uitgekeerde dividenden niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Daardoor zou bij restitutie van de ten laste van een dergelijk fonds ingehouden dividendbelasting voor de buitenlandse particulier de uiteindelijke belastingdruk lager zijn dan bij rechtstreekse belegging in Nederlandse aandelen. Art. 63, VWEU noopt derhalve niet ertoe belanghebbende teruggaaf van dividendbelasting te verlenen.

NTFR 2015/2037 - Nederland en Duitsland gaan spontaan rulings uitwisselen

Aflevering 30, gepubliceerd op 23-07-2015
Nederland en Duitsland gaan volgens dit nieuwsbericht actief en spontaan informatie met elkaar uitwisselen over de door de belastingdiensten gemaakte afspraken met bedrijven die gevolgen hebben voor het andere land. De in een Memorandum of Understanding hierover gemaakte afspraken zien op geïntensiveerde spontane inlichtingenuitwisseling. Er hoeft door beide landen dus niet eerst een inlichtingenverzoek te worden ingediend. Beide landen raadplegen actief hun bestanden en zenden elkaar de informatie uit eigen beweging toe. Dit is nog geen automatische inlichtingenuitwisseling, waarover momenteel in EU-verband wordt gesproken.