Aflevering 5

Gepubliceerd op 29 januari 2015

NTFR 2015/497 - Luisteren...luister...luis...lui...

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015 geschreven door mr. dr. J.Th. Sanders
Mijn toezegging aan de redactie van NTFR op korte termijn een Opinie te verzorgen, hield mij bezig. Welk onderwerp vis ik uit het figuurlijk fiscale fluïdum? Zal ik de regeling tot indexering van bedragen in de AWB c.a. tegen het licht houden? Hoe zit het met de immer stijgende (inmiddels soms torenhoge) griffierechten en de opvallend ver achterblijvende bedragen met het epitheton ornans ‘proceskostenvergoeding’?Het kost soms moeite niet te spreken van ‘proceskostenverfoeiing’. Een volgend onderwerp borrelde op. Klopt het dat de Hoge Raad in relatief veel fiscale gevallen een bijzondere wijze van afdoen hanteert van cassatieberoepschriften, bijvoorbeeld op basis van art. 81 Wet RO?Wie zei ook al weer: ‘Amicus Plato, magis amica veritas’? Is procederen onbezonnen en onbegonnen werk? Verdienen dan de alarmerende berichten in de media aandacht, afkomstig van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, over de ‘werkwijze’ van het OM?Het is belangrijk te spreken over de macht van het zwijgen (naar G.B. Shaw). Zo verkeerde ik doorlopend in een doodlopend dubio, totdat de ruim gevulde etalage van de Raad van de Rechtspraak mijn gedachtenWaaronder dat wij vroeger in Amsterdam boven een bakker woonden. Als klein kind vroeg ik mijn moeder waarom wij daar nooit kochten. ‘Jan’ antwoordde zij, King Corn onttronend, ‘wij willen brood, geen stopverf!’ passeerde met achter de ruit ontelbare opzichtig opgestelde objecten: een onooglijk macabere monoliet als monomane mijlpaal achter een bord met een onheilspellend oprecht ogend opschrift ‘KEI’,Ik weet niet hoe het komt, maar ik dacht aan: ‘There is only one class in the community that thinks more about money than the rich, and that is the poor. The poor can think of nothing else’. Uit The soul of man under socialism van O. Wilde. ondefinieerbare wijn naast een stapel oude zakken; een opengeslagen schoolschriftje vol met potloodstreepjes en bovenaan de getoonde pagina met speciale sierlijke schrijfletters het woord ‘Doorlooptijden’ en – de blikvanger hield mijn blik gevangen – een kleurig keurig kaftje met, in kolossale kapitalen gekerfd, ‘R O E P’. Het leek een rapport, verbleekt aanhakend bij de veel gehoorde roep ‘Recht Op een Eerlijk Proces’. Hoewel ik in de veronderstelling verkeerde dat een dergelijk recht hier te lande de gouden standaard is, ben ik daar toch wat van terugkomen. Wat ik recent heb meegemaakt als dadelijk duidelijk dodelijk spookt nog immer in mijn hoofd. Eureka!

NTFR 2015/498 - Honderd jaar fiscale rechtspraak van de Hoge Raad

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015 geschreven door prof. dr. mr. R.E.C.M. Niessen
De belastingkamer van de Hoge Raad viert feest. Op de website van de Hoge Raad wordt melding gemaakt van het honderdjarig jubileum van zijn belastingrechtspraak. De Nederlandse fiscalisten worden uitgenodigd om al discussiërend op een blog bij te dragen aan de feestelijkheden die in 2016 met een congres zullen worden afgesloten.

NTFR 2015/500 - Uitvoeringswet Verordening Erfrecht in Staatsblad geplaatst

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015
De Uitvoeringswet Verordening Erfrecht is in het Staatsblad geplaatst en treedt op 17 augustus 2015 in werking. Deze wet implementeert de Europese erfrechtverordening over de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring in de Nederlandse regelgeving. Hierdoor komen er uniforme regels in het internationaal privaatrecht op het terrein van het erfrecht en wordt de vererving en afwikkeling van grensoverschrijdende nalatenschappen vereenvoudigd en minder kostbaar voor burgers in de EU.

NTFR 2015/502 - Thincapregeling vereist niet een groepsverband tussen rentebetaler en renteontvanger

ECLI:NL:RBNNE:2014:5182, datum uitspraak 09-10-2014, publicatiedatum 07-11-2014
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft een schuld aan X bv. Belanghebbende en X bv zijn verbonden lichamen. Belanghebbende betaalt in 2010 ruim € 105.000 aan rente aan X bv en brengt deze rente in haar VPB-aangifte in aftrek. De inspecteur corrigeert de renteaftrek op grond van art. 10d Wet VPB 1969 (de thincapitalisationregeling). Belanghebbende stelt dat voor de toepassing van de renteaftrekbeperking van art. 10d de geldverstrekker onderdeel dient te zijn van de groep als is bedoeld in artikel 2:24 BW, waartoe de schuldenaar (belanghebbende) behoort. De rechtbank is van oordeel dat voor de toepassing van art. 10d Wet VPB niet vereist is dat er een groepsverband in de zin van art. 2:24b BW bestaat tussen de rentebetaler en de renteontvanger. Wel dient belanghebbende, gelet op art. 10d, lid 2, Wet VPB 1969 verbonden te zijn in een groep met andere lichamen. Daarvan is in casu sprake. De rechtbank is verder van oordeel dat het ontbreken van uitholling van de Nederlandse heffingsmaatstaf er niet toe leidt dat art. 10d Wet VPB 1969 toepassing mist.

NTFR 2015/508 - Eerste Kamer neemt Wet studievoorschot hoger onderwijs aan

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel ‘Wet studievoorschot hoger onderwijs’ aangenomen. De drie ingediende moties zijn alle verworpen. Met het aannemen van het wetsvoorstel worden enkele wijzigingen in de aftrek van scholingsuitgaven van kracht per 1 juli 2015. De kern van het wetsvoorstel is de hervorming van de studiefinanciering in het hoger onderwijs.

NTFR 2015/509 - Fiscale eenheid van binnenlandse dochters/zusters van buitenlandse (EU-)moeder (en tussenhoudster) toegestaan

ECLI:NL:GHAMS:2014:5186, datum uitspraak 11-12-2014, publicatiedatum 11-12-2014
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015 met annotatie van drs. B.J. Kiekebeld
Belanghebbenden maken deel uit van een concern waarvan de uiteindelijke moedermaatschappij (X AG) is gevestigd in Duitsland. Belanghebbende 4 (X3 Holding bv) wil graag met de twee onmiddellijke dochtermaatschappijen van X AG (de in Nederland gevestigde D1 bv en D2 bv) in een fiscale eenheid opgenomen worden. X3 Holding bv vormt al een fiscale eenheid met haar Nederlandse dochtermaatschappij D3 bv. De aandelen in X3 Holding bv worden gehouden door de in Duitsland gevestigde X1 Holding GmbH en X2 Holding GmbH. De inspecteur heeft geweigerd X3 Holding bv, D1 bv en D2 bv in een fiscale eenheid op te nemen omdat X AG, X1 Holding GmbH en X2 Holding GmbH niet in Nederland zijn gevestigd. In de tussenuitspraak van 17 januari 2013 heeft het hof prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Het hof oordeelt in deze einduitspraak, met inachtneming van het arrest van het HvJ van 12 juni 2014 als volgt. Omdat in de binnenlandse situatie een moedervennootschap ervoor kan kiezen om haar binnenlandse dochter-/zustervennootschappen tezamen in een fiscale eenheid op te nemen en dit niet mogelijk is ingeval de moeder in een andere EU-lidstaat is gevestigd, vormt het fiscale-eenheidregime een beperking van de vrijheid van vestiging. In beginsel vormt het fiscalecoherentiebeginsel daarvoor een rechtvaardigingsgrond, namelijk voor zover bij de moeder van de fiscale eenheid geen liquidatie- en financieringsverliezen kunnen ontstaan ter zake van gevoegde (achter)(klein)dochters. In de onderhavige casus kunnen dergelijke Nederlandse verliezen echter niet optreden en daarom vormt de coherentie van de regeling geen rechtvaardigingsgrond. Er is sprake van een verboden beperking. Het hof wijst een van de binnenlandse zusters als moeder van de fiscale eenheid aan.

NTFR 2015/510 - Fiscale eenheid met Nederlandse (klein)dochters van Duitse moeders toegestaan

ECLI:NL:GHAMS:2014:5185, datum uitspraak 11-12-2014, publicatiedatum 11-12-2014
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015 met annotatie van drs. B.J. Kiekebeld
Belanghebbende houdt middellijk – via de tussenhoudstervennootschappen I AG en J GmbH (beide gevestigd in Duitsland) – alle aandelen in de in Nederland gevestigde X2 bv, X3 bv en X4 bv. Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om X2 bv, X3 bv en X4 bv op te nemen in een fiscale eenheid. Dit is door de inspecteur geweigerd omdat de tussenhoudstervennootschappen niet in Nederland zijn gevestigd. Belanghebbende stelt dat de door de inspecteur gestelde voorwaarde in strijd is met het Papillon-arrest (HvJ 27 november 2008, zaak C-418/07, NTFR 2008/2404). In de tussenuitspraak van 17 januari 2013 heeft het hof prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Het hof oordeelt in deze einduitspraak, met inachtneming van het arrest van het HvJ van 12 juni 2014 als volgt. Omdat in de binnenlandse situatie een moedervennootschap ervoor kan kiezen om haar binnenlandse dochter-/zustervennootschappen tezamen in een fiscale eenheid op te nemen en dit niet mogelijk is ingeval de moeder in een andere EU-lidstaat is gevestigd, vormt het fiscale eenheid-regime een beperking van de vrijheid van vestiging. In beginsel vormt het fiscale coherentie-beginsel daarvoor een rechtvaardigingsgrond, namelijk voor zover bij de moeder van de fiscale eenheid geen liquidatie- en financieringsverliezen kunnen ontstaan ter zake van gevoegde (achter)(klein)dochters. De Nederlandse regeling is echter disproportioneel omdat zij verder gaat dan noodzakelijk is om die coherentie te behouden. Verder merkt het hof op dat vaststaat dat de verzochte fiscale eenheid uitsluitend voor het jaar 2009 zal hebben te gelden, omdat er inmiddels een reorganisatie is doorgevoerd waardoor alsnog aan de vereisten van de fiscale eenheid wordt voldaan. Er is sprake van een verboden beperking. Het hof komt niet tegemoet aan het verzoek van de inspecteur om aanvullende voorwaarden te stellen aan de fiscale eenheid, omdat het niet aan de rechter is om het gebrek dat aan de wettelijke regeling kleeft als gevolg van de hiervoor vastgestelde schending van art. 49 en art. 54 VWEU op te heffen.

NTFR 2015/511 - Fiscale eenheid met Nederlandse (klein)dochter van Duitse moeder toegestaan

ECLI:NL:GHAMS:2014:5184, datum uitspraak 11-12-2014, publicatiedatum 11-12-2014
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015 met annotatie van drs. B.J. Kiekebeld
Belanghebbende I is gevestigd in Nederland en vormt een fiscale eenheid met Q bv. Belanghebbende I houdt middellijk 99% van de aandelen in belanghebbende II, gevestigd in Nederland. Belanghebbende I heeft de inspecteur verzocht om belanghebbende II op te nemen in een fiscale eenheid. Dit is door de inspecteur geweigerd omdat de tussenhoudstervennootschap, X GmbH, niet in Nederland is gevestigd. Belanghebbende stelt dat de door de inspecteur gestelde voorwaarde in strijd is met het Papillon-arrest (HvJ 27 november 2008, zaak C-418/07, NTFR 2008/2404). In de tussenuitspraak van 17 januari 2013 heeft het hof prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Het hof oordeelt in deze einduitspraak, met inachtneming van het arrest van het HvJ van 12 juni 2014 als volgt. Omdat in de binnenlandse situatie een moedervennootschap ervoor kan kiezen om haar binnenlandse dochter-/zustervennootschappen tezamen in een fiscale eenheid op te nemen en dit niet mogelijk is ingeval de moeder in een andere EU-lidstaat is gevestigd, vormt het fiscale eenheid-regime een beperking van de vrijheid van vestiging. In beginsel vormt het fiscale coherentie-beginsel daarvoor een rechtvaardigingsgrond, namelijk voor zover bij de moeder van de fiscale eenheid geen liquidatie- en financieringsverliezen kunnen ontstaan ter zake van gevoegde (achter)(klein)dochters. De Nederlandse regeling is echter disproportioneel omdat zij verder gaat dan noodzakelijk is om die coherentie te behouden. Er is sprake van een verboden beperking. Het hof komt niet tegemoet aan het verzoek van de inspecteur om aanvullende voorwaarden te stellen aan de fiscale eenheid, omdat het niet aan de rechter is om het gebrek dat aan de wettelijke regeling kleeft als gevolg van de hiervoor vastgestelde schending van art. 49 en art. 54 VWEU op te heffen.

NTFR 2015/512 - Niet verlenen partnervrijstelling bij recht van overgang in strijd met EU-recht

ECLI:NL:HR:2015:32, datum uitspraak 09-01-2015, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
Erflater was gehuwd met belanghebbende. Erflater is in 2008 overleden. Ten tijde van het overlijden woonde erflater in Duitsland en was hij meer dan tien jaar niet meer in Nederland woonachtig geweest. Belanghebbende is de enige erfgenaam. Tot de erfenis behoort een in Nederland gelegen onroerende zaak. Over de waarde van de verkrijging is recht van overgang geheven. In geschil is of het onthouden van de partnervrijstelling in strijd is met het EU-recht. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (NTFR 2014/588) heeft onder verwijzing naar de zaak Welte (HvJ 17 oktober 2013, NTFR 2013/2173) geoordeeld dat art. 56 EG (kapitaalverkeer) in de weg staat aan een regeling als de onderhavige, waarbij de partnervrijstelling niet van toepassing is bij de heffing van het recht van overgang, terwijl deze wel van toepassing zou zijn als de erflater in Nederland zou hebben gewoond en recht van successie zou zijn geheven. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank. De Hoge Raad voegt daaraan nog toe dat de Schumacker-doctrine, waarop de staatssecretaris een beroep had gedaan, daaraan niet afdoet.

NTFR 2015/513 - Informatieplicht verzekeraars (gewijzigd) en voormalige anbi's (nieuw)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft in art. 10d Uitv.besl SW 1956 de renseigneringsverplichting voor bepaalde financiële ondernemingen en uitvoerders van derdenbedingen vastgelegd voor uitkeringen uit levensverzekeringen, spaarrekeningen eigen woning, beleggingsrechten eigen woning en uitkeringen wegens derdenbeding die van belang kunnen zijn voor de schenk- en erfbelasting. Het besluit sluit aan bij de bestaande praktijk die gebaseerd is op afspraken tussen de Belastingdienst enerzijds en de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars anderzijds. In art. 10e Uitv.besl. SW 1956 is een nieuwe renseigneringsverplichting voor voormalige anbi’s opgenomen. Deze verplichting houdt in essentie in dat voormalige anbi’s actief een lijst van door hen gedane schenkingen en een verloopoverzicht van het anbi-vermogen moeten verstrekken aan de Belastingdienst.

NTFR 2015/514 - Voertuig stond niet op terrein van herstelbedrijf maar op openbare weg

ECLI:NL:HR:2015:105, datum uitspraak 23-01-2015, publicatiedatum 23-01-2015
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015
De auto waarvan belanghebbende de houder was is door controleurs stilstaand op straat aangetroffen in een periode dat de geldigheid van het kenteken van de auto was geschorst. Ter zake hiervan is een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting met verzuimboete opgelegd. De rechtbank heeft beslist dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. De inspecteur heeft volgens de rechtbank met onder meer een formulier ‘surf fiscale surveillance’ en een ambtsedige verklaring aannemelijk gemaakt dat de auto zich op de openbare weg bevond. Belanghebbende heeft gesteld dat de auto op het terrein van een herstelbedrijf stond en dat de kentekenplaten waren verwijderd. Hij heeft dit echter niet met enig bewijs onderbouwd.

NTFR 2015/515 - Interne compensatie binnen boetegrondslag is mogelijk

ECLI:NL:HR:2015:80, datum uitspraak 16-01-2015, publicatiedatum 16-01-2015
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Aan belanghebbende, een bv, zijn naheffingsaanslagen dividendbelasting opgelegd ter zake van (verkapte) winstuitdelingen aan de aandeelhouder. Deze uitdelingen hadden betrekking op kosten ter zake van een Ferrari die ten onrechte ten laste van de winst van belanghebbende waren gebracht. Ook zijn vergrijpboetes opgelegd. Ter zitting van de rechtbank is een compromis bereikt waardoor de uitdelingscorrectie is komen te vervallen. Bij het hof heeft de inspecteur binnen het bedrag van de belastingaanslag interne compensatie toegepast door een bedrag aan reis- en verblijfkosten als een uitdeling aan te merken. Het hof heeft terecht geoordeeld dat het compromis niet in de weg staat aan een beroep op interne compensatie. Ook kan de vergrijpboete op een gewijzigde feitelijke grondslag in stand blijven. De in art. 67g AWR verlangde kennisgeving is geschied door toezending van het controlerapport waarin is opgemerkt dat de vergrijpboete is opgelegd ter zake van betalingen die ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder zijn gedaan. Ook de reis- en verblijfkosten vallen daaronder.

NTFR 2015/522 - Door echtgenoot veroorzaakte 'voorlopige teruggaaf' terecht verrekend met definitieve aanslag

ECLI:NL:HR:2015:111, datum uitspraak 23-01-2015, publicatiedatum 23-01-2015
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2015
De echtgenoot van belanghebbende heeft haar aangifte IB 2009 ingevuld en daarin ten onrechte aanspraak gemaakt op aftrekposten. Het bankrekeningnummer op het biljet was door de echtgenoot aangepast. Dit heeft geleid tot een voorlopige teruggaaf van ruim € 13.000, uitbetaald op het gewijzigde bankrekeningnummer. Vervolgens is de onderhavige definitieve aanslag aan belanghebbende opgelegd, naar een te betalen bedrag van – na bezwaar – ruim € 9.000. Belanghebbende stelt dat verrekening van de voorlopige aanslag achterwege dient te blijven omdat zij ‘belazerd’ is door de echtgenoot. Zij wist niets van de voorlopige aanslag en was het huis ontvlucht. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/1964) heeft belanghebbende echter in het ongelijk gesteld. De voorlopige aanslag dient volgens het hof op de voet van art. 15 AWR te worden verrekend. De voorlopige aanslag is namelijk rechtsgeldig aan belanghebbende bekendgemaakt en uitbetaald op een mede op naam van belanghebbende staande bankrekening. Er was geen reden volgens het hof om aan te nemen dat de echtgenoot niet bevoegd was haar te vertegenwoordigen.