NTFR 2018/1022 - 'Take me to Church'

NTFR 2018/1022 - 'Take me to Church'

mFvH
mr. F. van HorzenPartner bij Meijburg & Co.
Bijgewerkt tot 1 mei 2018

De woorden ‘Take me to Church’ uit de gelijknamige song van Hozier zweefden door mijn hoofd kort na lezing van het eind maart 2018 verschenen rapport Tax Justice & Poverty1. Het rapport verscheen in het kader van het Tax Justice and Poverty Research Project, een project dat wordt uitgevoerd door een aantal onderdelen van de katholieke orde van jezuïeten en een aantal ngo’s, waaronder Tax Justice Network Germany.

Het onderzoek had betrekking op de problemen waar de belastingautoriteiten tegenaan lopen bij de belastingheffing in Beieren, Zambia en Kenia.

Hoofdlijnen van het rapport

Het aardige van het onderzoek is dat in de kern de problemen van de Beierse belastingdienst vergelijkbaar zijn met de problemen van de belastingdiensten in Zambia en in Kenia: gebrek aan transparantie, menskracht, een gebrekkige IT, een beperkte slagkracht als gevolg van beperkte fiscale soevereiniteit, de mobiliteit van kapitaal in de geglobaliseerde economie, de toenemende kloof tussen arm en rijk, de politieke invloed die rijken uitoefenen alsmede een overmacht aan belastingadviseurs die voor de belangen van hun klanten opkomen. De reden dat een Duitse deelstaat in de vergelijking is betrokken, lijkt een betekenis te hebben die dieper gaat dan het simpele feit dat de Jesuitenmission te Nürnberg bij het onderzoek is betrokken. De diepere betekenis lijkt te zijn dat het rapport een verbinding wil leggen tussen de middenklasse van Europa en de bevolking van Afrika. Als gevolg van de globalisering gaat die middenklasse erop achteruit en de bevolking van Afrika gaat er nauwelijks op vooruit. De echte winnaars van de globalisering zijn China en andere Aziatische landen. Anders gezegd, bij voortzetting van de huidige trend zal het niet lang meer duren voordat er geen verschil meer is tussen het lot van de ‘westerse’ middenklasse en de inwoners van Afrika. Het rapport heeft dan ook mede een ‘geopolitieke’ agenda. Het rapport bepleit namelijk het vormen van een Europees-Afrikaanse as, als een soort ‘derde weg’ tussen de Angelsaksische wereld en China. Een dergelijke as ligt volgens het rapport voor de hand, omdat ‘the Common Good for All’ deel uitmaakt van zowel de Europese als de Afrikaanse waarden en tradities. De problemen die in het rapport worden gesignaleerd, liggen in de lijn van vergelijkbare rapportages die andere ngo’s de afgelopen jaren hebben gepubliceerd. Ook de in het rapport geventileerde kritiek op het neoliberalisme is eerder gehoord. Toch springt het rapport Tax Justice & Poverty er op één punt uit in vergelijking met de ‘standaard’ ngo-rapportages. Ik doel daarmee op hoofdstuk 8 van het rapport, getiteld ‘Ethical Reflection’.

‘Ethical Reflection’

In dit onderdeel van het rapport komt het begrip CST om de hoek kijken. Ik dacht aanvankelijk dat er sprake was van een spelfout en dat men op CSR doelde, Corporate Social Responsibility. Dat was niet zo. CST staat voor Catholic Social Teaching. Het rapport is juist vrij negatief over CSR. Volgens het rapport moeten ‘corporate citizens’ eerst maar eens beginnen met hun fair share aan belasting te betalen en pas daarna selectieve, aanvullende projecten implementeren. CSR is volgens het rapport een neoliberaal modeverschijnsel. Het neoliberalisme is de bron van veel van het huidige kwaad: ‘the crisis of human labour, increasing inequality and ecological degradation. And we question its utility for the creation of a socially just and ecological sustainable social order, advancing and protecting the wellbeing of all. In one word: We argue for reform and replacement.’ En de sleutel tot hervorming vormt CST. De wortels van CST zijn te vinden in het midden van de negentiende eeuw, toen ongelijkheid en andere vormen van sociale onrechtvaardigheid tot een opstand tegen de dominantie van kapitaal leidden. Het rapport claimt ook dat CST mede ten grondslag heeft gelegen aan de groei van de welvaartsstaat na 1945. De tijd is nu rijp om CST breed uit te dragen en ook om CST vol in te zetten als middel om tot een rechtvaardiger belastingheffing te komen. Het rapport beschouwt landen met een protestantse en/of Angelsaksische traditie of invloed daarbij wel als een potentieel probleem, maar ook daar dient de Centraal-Europese of katholieke visie breed te worden uitgedragen. Er is denk ik weinig fantasie voor nodig om te concluderen dat de Beierse jezuïeten daarbij vooral het oog hebben op Nederland. CST zou ingezet moeten worden om global tax justice te bereiken, met de katholieke kerk als ‘Global Player’. Er zou een publieke wereldautoriteit moeten worden gevormd die rechtvaardige regels zou kunnen uitvaardigen en afdwingen. De katholieke kerk zou als mediator kunnen optreden en de drijvende kracht kunnen zijn om wereldwijd tot een meer rechtvaardige tax governance te komen. Aan het eind van het rapport wordt uiteengezet dat de katholieke kerk, als een van de oudste en grootste ‘Global Players’, van grote waarde zal zijn bij het scheppen van meer ‘tax justice’. Rechtvaardigheid op belastinggebied vormt onderdeel van een grotere opdracht: ‘To increase the wellbeing and dignity of all human beings, to assist all in developing their capabilities and enabling their active participation in the human endeavour to build our Common Home for ourselves and the generations to come.’

Kanttekeningen

Wanneer we teruggaan naar het midden van de negentiende eeuw, de periode van onrust waar kennelijk de wortels van CST te vinden zijn, is het moeilijk om niet aan te lopen tegen Karl Marx en diens harde schijf, Friedrich Engels. Met name het door Engels in 1844 geschreven pamflet ‘Contouren van een kritiek op politieke economie’ bevat een aantal raakvlakken met het rapport Tax Justice & Poverty. Zo schrijft Engels dat uiteindelijk de middenklasse zal verdwijnen en dat er alleen miljonairs en armen over zullen blijven. Hij is uitermate negatief over de vrije handel die volgens hem is gebaseerd op de leer van Adam Smith. Smith had zich afgezet tegen het mercantilisme, waarin naties een protectionistische rol speelden om de eigen handelsmarkt te beschermen. Montesquieu maakte in dat verband melding van wetten die in de zeventiende eeuw werden uitgevaardigd om het naties die actief waren in de doorvoerhandel lastig te maken, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de herkomst van de handelswaar of de locatie waar de schepen waren gebouwd. Volgens Hollierhoek zagen deze maatregelen met name op de Hollandse handelsvaart.2 Met wat fantasie kunnen we die wetgeving zien als een soort substance-eisen avant la lettre. In zekere zin kan worden gezegd dat de strijd tegen ‘harmful tax competition’ de comeback van het mercantilisme betekent. Volgens Smith zou de vrije handel van nature, zowel tussen de naties als tussen individuen, tot verbinding en vriendschap moeten leiden, maar was handel als gevolg van het mercantilistische systeem verworden tot de meest vruchtbare bron van onenigheid en animositeit.3 Volgens Friedrich Engels had het idee van Adam Smith echter desastreus uitgepakt. Vrijhandel moest worden gekwalificeerd als protestantse hypocrisie, aldus Engels. Adam Smith kon volgens Engels worden vergeleken met Maarten Luther (‘der ökonomische Luther’).4 De achtergrond van deze vergelijking is dat Luther had bepleit dat de seculiere overheid zich niet had te bemoeien met religieuze zaken. Adam Smith betoogde dat de overheid zich niet of zo min mogelijk diende te bemoeien met handel. Zowel Luther als Smith bepleitte derhalve een terugtreden van de overheid. Volgens Luther zouden de wetten van de seculiere overheid zich niet verder uit dienen te strekken dan tot het fysieke lichaam, goederen en uiterlijke, aardse zaken. Tot die aardse zaken behoort volgens Luther de belastingheffing. Dit leidt hij af uit Matteüs 22:21.5 Op zoek naar de link tussen vrijhandel en protestantisme komen we echter niet terecht bij Luther maar bij Calvijn. Aan het begin van de twintigste eeuw heeft de Duitse socioloog Max Weber een uitgebreide studie verricht waaruit hij afleidde dat het protestantisme, meer in het bijzonder het calvinisme, de drijvende kracht is geweest bij het ontstaan en de groei van het moderne westerse kapitalisme.6 Weber legt een link met het calvinistische arbeidsethos, dat een utilitair karakter zou hebben.7 Dit karakter lag volgens Weber ten grondslag aan het op gang komen van een rationaliseringsproces bij het ondernemen waaruit vervolgens het ‘moderne’ kapitalisme en de ‘moderne’ economische mens zijn ontstaan.8 Echter, het aldus ontstane moderne kapitalisme raakte geleidelijk aan in een niet door de calvinisten beoogd mechaniseringsproces waarbij de religieuze fundamenten afstierven.9 Het kapitalisme transformeerde volgens Weber dientengevolge in een staalhard gebouw waaruit de geest was geweken, een gebouw dat werd bewoond door vakmensen zonder geest en genotsmensen zonder hart, die in de mening verkeerden de mensheid naar een nog niet eerder bereikt niveau te hebben getild.10 Weber verwijst naar Spreuken 22:29 als fundament van het calvinistische arbeidsethos (‘Hebt gij een mens gezien, die vaardig in zijn werk is? Hij zal voor het aangezicht der koningen gesteld worden.’).11 Wanneer we ervan uitgaan dat de koningen in een paleis zetelen, dan kan een verband worden gelegd met de leer van de joodse mystiek, de Kabbalah. In de Kabbalah is het paleis van de koning de aanduiding van het hoogst mogelijk haalbare niveau van de menselijke ziel.12 De Zohar schetst het beeld van de ziel die ernaar verlangt dat paleis te bereiken.13 In de leer van de Kabbalah bestaat de ziel uit drie niveaus. Het laagste niveau is ‘nefesh’, het middelste niveau is ‘ruach’, het hoogste niveau is ‘neshamah’.14 Nefesh is het basale leven, ontleend aan Genesis 1:24. Ruach houdt het leven in stand.15 Aangenomen wordt dat economische en rationele beslissingen door ruach worden ingegeven. Ruach dient als zetel voor neshamah. De Zohar gebruikt voor de neshamah de analogie van een rivier die constant van boven licht in de mens brengt en de mens de mogelijkheid biedt om zichzelf te perfectioneren en op een hoger niveau te komen.16 Zoals de Zohar zegt: ‘Gelukkig is de mens die er in slaagt door zijn daden te gloreren!’17 Wie het paleis bereikt, ontvangt glorie en zal ook glorie uitstralen. De bron van de rivier die de neshamah voedt, bevat ook elementen als rechtschapenheid, rechtvaardigheid, berouw en vrijgevigheid.18 De kabbalistische onderverdeling van de ziel in drie elementen is niet uniek. Die driedeling is onder andere ook te vinden bij Plato. In wetenschappelijke studies over de Kabbalah wordt dan ook gewezen op de waarschijnlijke invloed van de denkbeelden van Plato op de opsteller(s) van de Zohar.19 Waar in de Zohar de neshamah een kernbegrip is, vormt bij Plato de thymos een kernbegrip. Het begrip komt met name aan de orde in Het Bestel van Plato. Een gangbare vertalingen van het begrip is ‘felheid’, of, in het Engels, ‘passion’.20 De drie delen van de ziel zijn begeerte, ratio en thymos/felheid. Plato wijst er ook op dat wanneer de onderdelen van de ziel van een mens in balans zijn, dit ook uitwerking heeft op de mate van rechtvaardigheid van de staat waarin men zich bevindt.21 Deze beïnvloeding is wederzijds. Het karakter van de staat straalt uit naar de bevolking. De rol van de Platonische thymos is een andere dan die van de kabbalistische neshamah. In plaats van de hoogste in rang te zijn, is de thymos ondergeschikt aan het rationele gedeelte van de ziel.22 Francis Fukuyama heeft een uitvoerige beschrijving gegeven van de ontwikkeling van het begrip ‘thymos’.23 Naast de onderdanige vorm van de Platonische thymos beschrijft hij ook het begrip megalothymia, dat qua inhoud meer overeenkomsten vertoont met de kabbalistische neshamah, althans niet ondergeschikt is aan de ratio, maar een drang naar voren of naar boven kent. Een verschijningsvorm van megalothymia is ‘the desire for glory’.24 Hij verwijst ook naar het Hegeliaanse concept ‘zelfbewustzijn’, dat is geënt op de Platonische thymos.25 Ook besteedt Fukuyama uitgebreid aandacht aan Friedrich Nietzsche, als pleitbezorger van megalothymia: ‘Nietzsche’s well-known doctrine of the “will to power” can be understood as the effort to reassert the primacy of thymos against desire and reason, and to undo the damage that modern liberalism had done to man’s pride and self-assertiveness.’ Volgens Fukuyama is het werk van Nietzsche ‘a thunderous condemnation of a modernity that had so fully accepted the morality of the slave that it was not even aware such a choice had been made’.26 Sprekend over Hegel en Nietzsche, kan een Duitse drie-eenheid of supertrio worden gevormd door Peter Sloterdijk aan de rij van thymotische filosofen toe te voegen. Sloterdijk is een pleitbezorger van het inzetten van de thymos in de fiscaliteit, met zijn opstel Die nehmende Hand und die gebende Seite. Sloterdijk betoogt dat door middel van een ‘weit ausgebauten und psychopolitisch klug gesteuerten Geberkultur auf thymotischer und freiheitlicher Grundlage’ minstens zo veel belastingopbrengsten gerealiseerd kunnen worden als via het huidige systeem. Hij wil van ‘Steuern aus Zwangserhebungen’ naar ‘freiwillig erbrachten Bürgerspenden für das Gemeinwesen’ met als gevolg ‘eine moralisch anspruchsvolle Alternative zum visionslosen Weitermachen im Gewohnten’.27 Anders gezegd: een juiste stimulans van de thymos leidt tot een glorierijke ‘race to the top’. John Sentamu, de aartsbisschop van York, deed onlangs een voorstel om vrijwillige belastingbetaling in te bedden in de bestaande regelgeving, waarbij kon worden aangegeven aan welke doelen de overheid de vrijwillige betaling diende te spenderen, bijvoorbeeld de gezondheidszorg of sociale zorg of opleiding.28

Afrondend

Tax Justice & Poverty vormt een interessante bijdrage aan het debat vanwege de gekozen invalshoek. Ik ben het echter niet eens met het verwijt aan het protestantisme. Max Weber heeft meer dan honderd jaar geleden al aangetoond dat het westerse kapitalisme was losgeraakt van zijn religieuze wortels. Het neoliberalisme heeft ertoe geleid dat de geest ook uit de overheid is verdwenen. Met de greep naar de macht door de jezuïeten in het wereldwijde fiscale debat ben ik het evenmin eens. Ik zie de paus zo een-twee-drie nog niet als wereldwijde ‘Inspector-General of Taxation’ opereren. Er is geen reden om de in Matteüs 22:21 getrokken grens op te heffen. De overheid zal zelf verantwoordelijkheid moeten nemen in het eigen domein en doet dat inmiddels ook. Dat neemt niet weg dat ik mij kan voorstellen dat mensen zich door CST aangesproken zullen voelen en ernaar gaan handelen. Daar is wat mij betreft niets mis mee. In feite kan CST de thymos activeren, net als de oproep van Sloterdijk. Wie niet als ‘vak- of genotsmens zonder ziel of hart’ of als ‘slaaf van de gewoonte’ door het leven wil gaan en zich door het rapport, door Sloterdijk of door andere pleitbezorgers voelt aangesproken, zal de ‘race to the bottom’ kunnen trachten te transformeren in een glorieuze ‘race to the top’. Het gaat daarbij om een individuele keuze, ingegeven door de eigen overtuigingen en eigen afwegingen, uit te oefenen zonder psychologische dwang of anderszins inmenging in die vrije keuze door bijvoorbeeld de overheid of door anderen. Het gaat immers om een bijdrage die verder gaat dan waar ‘de keizer’ recht op heeft. Marina Tsvetajeva schreef ooit over de ziel: ‘The soul is duty. The duty of the soul – is flight: die Seele fliegt!’29 Nietzsche heeft de Europeanen geadviseerd over wat nodig is als je eraan twijfelt of je je ziel kunt laten vliegen en mee kunt doen aan de glorieuze ‘race to the top’, naar het paleis van de koning, het paleis dat eenieders ‘Common Home ’ kan zijn: ‘Je moet je hebben losgemaakt van veel wat juist ons Europeanen van vandaag drukt, remt, neerhoudt, zwaar maakt.’30 Degenen die de Centraal-Europese Nietzsche te zware kost vinden, kunnen terecht bij het luchtiger Angelsaksische Frozen van Disney: ‘Ik ga op zoek naar wie ik ben. Verleg de grenzen die ik ken. Geen goed of fout telt hier voor mij. Ik ben vrij. Laat het los, laat het gaan.’