NTFR 2018/2725 - Het verlaagde btw-tarief: keep it simple, stupid!

NTFR 2018/2725 - Het verlaagde btw-tarief: keep it simple, stupid!

mdWN
mr. drs. W.A.P NieuwenhuizenMr.drs. W.A.P. Nieuwenhuizen is werkzaam als zelfstandig belastingadviseur bij btw-adviseur.nl, raadsheer plv. Hof Den Haag en universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, tevens redactielid NTFR.
Bijgewerkt tot 30 november 2018

Hoewel ik al jarenlang van mening ben dat een stilzittende wetgever en een niet-onderbezette Belastingdienst een zegen zouden zijn voor het land, laat ik nu ten aanzien van de eerstgenoemde een ander geluid horen. De verhoging van het verlaagde btw-tarief van 6% naar 9% zoals wordt voorgesteld in het Belastingplan 2019, zorgde ervoor dat ik in de afgelopen maanden de waslijst van Tabel I heb moeten doornemen met PE-punten-verzamelaars, en daarover dus weer moest nadenken.

Schuiven naar één tarief gedurende meerdere jaren

In zijn recente schriftelijke beantwoording op 8 november 2018 van Kamervragen over het Belastingplan 2019 laat de staatssecretaris een beetje in het midden of deze verhoging een eerste stap is naar een uniform btw-tarief. Hij zegt hierover: ‘In de afgelopen jaren zijn inderdaad meerdere onderzoeken en aanbevelingen gedaan omtrent uniformering van het btw-tarief, zoals door de studiegroep duurzame groei en de OESO. Het kabinet heeft echter niet voor uniformering gekozen, maar wel voor een schuif van directe belasting naar (economisch minder verstorende) indirecte belasting.’ De staatssecretaris laat hiermee een positief geluid horen over uniformering en zegt alleen dat er nu geschoven wordt. Uniformering door meerdere schuiven blijft dus mogelijk en het is zelfs mijn verwachting dat die zal gaan plaatsvinden. En als die uniformering moet plaatsvinden, is het ook wenselijk dat in meerdere etappes te doen, omdat een uniformering in één keer veel te grote economische gevolgen teweeg zal brengen. Het kabinet wacht dan ook heel terecht eerst af wat deze verhoging teweeg zal brengen. De grenseffecten schat men beperkt in, en ik denk dat dat juist is, maar er zouden zich ook andere effecten kunnen gaan voordoen. Alleen al deze kleine verschuiving van 6% naar 9% met een gelijktijdige lastenverlichting brengt nu eenmaal inflatie teweeg. Mijn voorspelling is dan ook dat over een jaar de inflatie fors is gestegen. Men wil dan ook eerst de hoogte van die inflatie – die men ongetwijfeld voor het publiek zal willen toeschrijven aan de wereldeconomie – en andere branche-effecten afwachten, alvorens de gewenste verdere verschuiving van directe naar indirecte belastingen voort te zetten.

Hoewel ik dus uiteindelijk het afschaffen van het verlaagde tarief verwacht, zal dit nog wel enige jaren duren. En dat is de reden dat ik een update voorstel van de Wet op de omzetbelasting 1968.

De landbouwgoederen mogen uit Tabel I

Er zijn namelijk diverse bepalingen waarvan het bestaan maar moeilijk verklaarbaar is. In Tabel I, onderdeel a, behorende bij de Wet OB 1968 worden een aantal goederen genoemd die onder het verlaagde tarief vallen die nagenoeg uitsluitend in de landbouwsector worden gebruikt. Tot 1 januari 2018 had dat nog enig nut. Toen hadden wij in Nederland namelijk nog de landbouwregeling van art. 27 Wet OB 1968, die in beginsel een vrijstelling voorschreef voor leveringen vanuit de landbouwsector. Voor zover de sector niet een beroep deed op de mogelijkheid om hiervan uitgezonderd te worden, bestond er geen aftrekrecht bij de landbouwer, maar wel een forfaitair aftrekrecht van 5,4% voor de afnemer van de landbouwer. Die 5,4% en het niet-aftrekrecht bij de landbouwer moesten min of meer in de pas lopen met de daadwerkelijke voordruk bij de landbouwer. Daardoor was het noodzakelijk om een laag btw-tarief te hanteren voor diverse veel in de landbouwsector gebruikte goederen, om zodoende de btw-druk laag te houden. Door het afschaffen van de landbouwregeling met ingang van 1 januari 2018, waardoor de gehele landbouwsector gewoon meedoet in de btw en daarmee volledig aftrekgerechtigd is geworden, is er geen noodzaak meer om deze tabelposten te handhaven. Dus waarom schaffen we niet gewoon de posten a.2 (granen en peulvruchten), a.3 (pootgoed), a.4 (rundvee, schapen, etc.), a.40 (beetwortelen), a.41 (land- en tuinbouwzaden), a.44 (stro en veevoeders), en a.45 (vlas) af? Natuurlijk zouden we ook post a.7 (diergeneesmiddelen) meteen mee kunnen nemen, maar dat zal de Partij voor de Dieren wel tegenhouden.

Kopieer de richtlijn voor medische benodigdheden

De zojuist voorgestelde aanpassing van Tabel I zal – zo vermoed ik – nauwelijks tot enige weerstand leiden. Een aanpassing die ik ook liefst doorgevoerd zou willen zien, zal mogelijk – vanwege het meer complexe karakter – meer problemen opleveren. Tabel I kent een aantal goederenposten die zien op medische hulpmiddelen. De gezondheidszorg (ziekenhuizen en medische dienstverleners) kent een vrijstelling (art. 11, lid 1, onderdelen c en g, Wet OB 1968), en in het verlengde daarvan heeft in het verleden de wetgever – net als bij de landbouwsector – diverse goederen die binnen de gezondheidszorg noodzakelijk zijn, onder het verlaagde tarief gebracht. Dit om de kosten van de gezondheidszorg te beperken. Niet alleen vallen geneesmiddelen (post a.6) onder het verlaagde tarief, maar ook verbandmiddelen, etc., damesverband, kraammatrassen, incontinentiematerialen (a.8), invalidewagens en krukken, sta-opstoelen, hooglaagbedden (a.34), kunstledematen, prothesen, beugels, banden, kunstgewrichten, kunstogen, hart- en spierstimulatoren, gehoorapparaten, etc. etc. (a.35 en a.36). Die wirwar aan posten heb ik nooit goed begrepen. Er zijn vele niet genoemde producten die wél gebruikt worden binnen deze sector die niet het verlaagde tarief deelachtig zijn. Waarom die niet en deze wel? Waarom schrappen we niet al die posten en nemen we in plaats daarvan niet gewoon de punten 3 en 4 van Bijlage III, behorende bij de Btw-richtlijn over: ‘3) farmaceutische producten van een soort die gewoonlijk gebruikt wordt voor de gezondheidszorg, het voorkomen van ziekten of voor medische (…) behandelingen, met inbegrip van voorbehoedsmiddelen en producten bestemd voor de hygiënische bescherming van de vrouw;’ en ‘4) medische uitrusting, hieronder begrepen in huur, hulpmiddelen en andere apparaten die gewoonlijk bestemd zijn voor verlichting of behandeling van handicaps, voor uitsluitend persoonlijk gebruik door gehandicapten, met inbegrip van de herstelling daarvan (…)’? Een stuk minder tekst en in mijn optiek veel eerlijker.

Waarom verwacht ik hier problemen? Omdat deze tekst uit de richtlijn en de huidige posten niet een-op-een aansluiten, waardoor de reikwijdte van de richtlijnbepaling deels ruimer zou kunnen zijn. Zo zouden hartbewakingsapparatuur, MRI-scanners, etc. ook onder het verlaagde btw-tarief gaan vallen, en dat kost de schatkist geld. Maar… het betreft de gezondheidszorg! Die maken we hiermee wel goedkoper, zodat deze sector niet via een achterdeur weer gesubsidieerd hoeft te worden vanuit diezelfde schatkist. Daarbij komt dat we de gezondheidszorg juist net 3% duurder hebben gemaakt (de verhoging van 6% naar 9% treft juist de gezondheidszorg), terwijl deze sector daarvoor (nog) niet gecompenseerd wordt. Een aanpassing van deze tariefposten over een jaar zou net op tijd weer verlichting kunnen brengen. En anders… verhogen we toch gewoon het tarief naar 10%? Bijkomend voordeel: dat rekent ook wat makkelijker.

Na vereenvoudiging Tabel I een meer politieke discussie

Als we deze voorstellen doorvoeren, is het reuze simpel geworden: het verlaagde tarief geldt voor – kort samengevat: a) voedingsmiddelen, b) geneesmiddelen en medische benodigdheden, c) water, d) kunst van de maker, e) boeken en f) bloemen en planten. Kijk, dan is er echt sprake van een vereenvoudiging, en helemaal als je alles nog even logisch hernummert. Dan zou je wellicht nog met elkaar in discussie kunnen treden of het fiscaal subsidiëren van kunstenaars en de bloemist nog wel van deze tijd is. Maar die gevaarlijke discussie stip ik enkel aan, omdat die ongetwijfeld tot emotionele reacties zal leiden en mijn meer fiscaal inhoudelijke voorstellen alleen maar in gevaar zou brengen.

Een discussie die ik echter wel op korte termijn gevoerd wil zien, is die over de onderbezette Belastingdienst. Net als Defensie is de Belastingdienst in de afgelopen decennia stilletjes wegbezuinigd. Daar waar dit boven water kwam, wordt – het lijkt de gezondheidszorg wel – een doekje voor het bloeden geplaatst. Wat men maar niet wil geloven is dat dit slechts het bestrijden van symptomen is en niet van de kwaal zelf. Als we enkel symptomen bestrijden gaat de patiënt dood. En wat doet deze patiënt (de Belastingdienst)? Ervoor zorgen dat de belastinginkomsten die de Nederlandse staat zo hard nodig heeft, in feite het bloed van onze samenleving, door onze aderen stroomt. Je kunt het vergelijken met het hart. Als het hart niet meer functioneert, houdt het lichaam op met functioneren. Er zal structureel fors geld moeten worden vrijgemaakt voor de Belastingdienst. Fors geld, niet voor een eenvoudig infuusje, maar voor een openhartoperatie. Waarom wordt het budget van de Belastingdienst niet opgenomen bij de belastinginkomsten als noodzakelijke kostenpost, zodat binnen het mogelijk verlangde budgetneutraal werken van de fiscale begroting de uitgaven van de Belastingdienst worden meegenomen? In dat geval kan namelijk het verlaagde btw-tarief wat mij betreft verder worden verhoogd naar 10% of 11%, en gaat het daarmee verkregen geld naar de Belastingdienst.

Veel te simpel gedacht?