NTFR 2019/2180 - De gift en het bureaucratisch paradijs. Een sociologisch commentaar bij Van Horzen

NTFR 2019/2180 - De gift en het bureaucratisch paradijs. Een sociologisch commentaar bij Van Horzen

DW
D. WeeninkWerkzaam aan de Universiteit van Amsterdam. Hij geeft onderwijs in sociologische theorie en leidt een onderzoeksprogramma naar geweld (www.group-violence.com).
Bijgewerkt tot 2 september 2019

Van Horzens Opinie, getooid met de mysterieuze titel ‘De Schrijver, de Filosoof, Engelen en een Slang bij de Poort van het Paradijs’, is een met erudiete verbeeldingskracht geschreven oproep tot overdenking van de fiscale toekomst.1 Van Horzen liet zich inspireren door sociologische inzichten, zoals hij die vernam van de filosoof Sloterdijk. Het doet me plezier dat mijn vakgebied een gidsende rol wordt toebedacht in het fiscale land. Echter, voordat Engelen, Houellebecq en Varoufakis op voorstel van Van Horzen worden uitgenodigd om fiscalisten eerst de poort uit, en dan weer het paradijs in te wijzen, volgt hier ter overweging een alternatief sociologisch perspectief.

In het betoog van Van Horzen worden twee fiscale problemen gesignaleerd, die beide met het paradijs verbonden zijn: Nederland als belastingparadijs en de gemoedstoestand van de belastingbetaler die, het spontane vermogen tot geven ontnomen, gelaten het paradijs verloren waant. Hoewel Van Horzen zijn bijdrage inleidt met het eerste probleem, besteedt hij meer aandacht aan de tweede kwestie, die sociologisch gezien fundamenteler is. Ik geef eerst sociologisch commentaar bij Sloterdijks verhaallijnen over de fiscaliteit zoals beschreven door Van Horzen en ga vervolgens nader in op het tweede probleem. De ontnuchterende conclusie is dat het fiscale paradijs niet in de terugkeer van de gift maar in de bureaucratie moet worden gezocht, aangevuld met rituelen ter viering van het fiscaal-sociale bewustzijn.

Staatsvorming en het dubbelmonopolie op belasting en geweld

De eerste verhaallijn is het historiserende narratief. Hierin zijn elementen te herkennen van het werk van de onder fiscalisten waarschijnlijk bekendste socioloog: Max Weber. Voortbouwend op Webers werk laat de Amerikaanse socioloog en politicoloog Charles Tilly zien dat de fiscus voortkomt uit politieke conflicten,2 en niet uit de behoefte aan materieel bewijs voor de onsterfelijkheid van de soeverein, zoals de geschiedkundige verhaallijn het wil.3 De ontwikkeling van plunderingen volgens de grillen van lokale krijgsheren naar centrale en onpersoonlijke belastingheffing is volgens Tilly onderdeel van een langdurig proces van staatsvorming, waarin de vestiging van het dubbelmonopolie van belasting en geweld centraal staat. Het geweldsmonopolie kwam tot stand toen vorsten er uiteindelijk in slaagden om krijgsheren zodanig van hen afhankelijk te maken dat zij gedwongen werden hun conflicten niet meer met het zwaard op lokale slagvelden te beslechten, maar door gemanierd diplomatiek overleg aan het centrale hof van de vorst. Dit proces wordt door de socioloog Norbert Elias ‘civilisering’ genoemd.4 Politiek geweld verdween echter niet, want de belangrijkste vorm van politiek prestige aan het hof werd bepaald door de mate waarin krijgsheren bijdroegen aan de uitbreiding van het grondgebied. Dezelfde dynamiek speelde ook in naburige staten, en zo leidde de interne wedijver om prestige tot externe conflicten, of de dreiging ervan. Het gevolg van deze dubbele dynamiek: grootscheepse gecentraliseerde militaire investeringen en verdere concentratie van het politieke leven aan het hof, ten koste van lokale politieke verbanden. De ontwikkeling van de belastingheffing in handen van de centrale staat was volgens Tilly eerst en vooral gericht op financiering van militaire slagkracht: ‘War made states and vice versa’.5 Elias heeft aan dit perspectief een interessante freudiaanse wending gegeven. Met de monopolisering van geweldsmiddelen en de dwang om politieke strijd diplomatiek te beslechten, ontstond volgens hem een sociale dwang tot zelfdwang: in plaats van direct gehoor te geven aan impulsen moest men een steeds verfijndere zelfregulatie aan de dag leggen (Elias spreekt zelfs over het temmen van de ‘aanvalslust’).6 De prijs van een gebrekkige zelfregulatie was niet alleen schaamte over het impulsieve gedrag, maar ook reputatieschade en -schande aan het hof. Men moest zich meer rekenschap geven van het eigen gedrag, zoals bezien door de ogen van anderen. Meer in het algemeen nam het besef van onderlinge afhankelijkheid toe. Ik kom daar later op terug.

Profeten die het al weten

Wat Sloterdijk ‘zwarte sociologie’ noemt – overigens een voor sociologen intrigerende karakterisering, gezien de kritiek op de uitsluitend door witte, mannelijke, westerse sociologen geproduceerde disciplinaire canon7 –, laat zich vooral lezen als marxistische ideologie. Het probleem van deze verhaallijn, die veel sociologen gelukkig achter zich hebben gelaten, is dat impliciet of expliciet een toekomst wordt beloofd op basis van een meestal nooit bestaand hebbend verleden. Marx de duivel ranselde het kapitalisme in scherpzinnige razernij. Als engel fantaseerde hij over de terugkeer van de natuurlijke staat van de mens, een paradijselijk beeld van een in harmonie met natuur en medemens producerend wezen. Wat Sloterdijk ‘zwarte sociologie’ noemt, is de verhaallijn van profeten die het al weten. Ik reken daartoe ook Engelen en Varoufakis. Engelen droomt blijkbaar van de eigen gang die de Nederlandse natiestaat nooit heeft kunnen gaan en Varoufakis gelooft in communitarisme.8 De aantrekkingskracht van de ‘zwarte sociologie’ is dat deze zowel analyseert als een wenkend perspectief biedt; wat mij betreft een risicovolle combinatie van normativiteit en wetenschap.

Gift en utilitarisme

Dan de verhaallijn van de ‘Franse sociologie’, die door Sloterdijk blijkbaar wordt gereduceerd tot De Gift van Marcel Mauss.9 Mijn vakgenoten zouden bij ‘Franse sociologie’ eerder denken aan het werk van de oom van Mauss, Émile Durkheim, maar dat terzijde. Zoals Van Horzen terecht schrijft, is een belangrijke boodschap uit het werk van Mauss dat de gift verplicht tot wedergift. Van Horzen benoemt dat hieruit een circulaire beweging ontstaat;10 dit wordt in sociologisch jargon de wederkerigheid van sociale relaties genoemd. Mauss wilde een correctie aanbrengen op het werk van de achttiende-eeuwse utilitaristen, denkers die meenden dat sociale relaties voortkwamen uit de kosten-batenafwegingen van rationele individuen. Mauss zag dit anders: economische transacties kunnen volgens hem pas plaatsvinden als er ook symbolische of emotionele uitwisseling plaatsvindt; de economische transactie is altijd onderdeel van een sociale relatie, met de daarbij behorende emotionele ervaringen.

Dit is een goed moment om het Platoonse thymotische paard van stal te halen, een intrigerend dier dat Van Horzen sierlijk door zijn stuk laat draven. Het is onderdeel van de metafoor van Plato, waarin de menselijke ziel wordt voorgesteld als een span paarden – thymos, gericht op erkenning en respect door de ander, en eros, gericht op het vervullen van eigen verlangens – met een wagenmenner logos die beide paardenkrachten moest sturen. De boodschap van Van Horzen is dat de thymotische ervaring van het trots en onbevreesd geven ontbreekt in de relatie tussen belastingbetaler en fiscus. Teruggebracht tot een op directe vervulling van de eigen verlangens gericht erotisch paard, kan de belastingbetaler geen eigenwaarde meer ontlenen aan de fiscale relatie.11 Ziehier de gevolgen van het door Mauss bekritiseerde utilitaristische mensbeeld, zoals dat door de Belastingdienst in praktijk wordt gebracht.

Onbedoelde gevolgen van de gift

Ik vraag me af of het uit sociologisch oogpunt wel zo verstandig is te streven naar thymotische ervaringen onder belastingbetalers (‘gemeenschapsbegunstigers’). Laten we teruggaan naar Mauss’ idee dat de gift wederkerigheid betekent. De Amerikaanse socioloog Randall Collins constateert dat de relatie niet altijd egalitair blijft: partijen kunnen elkaar opstuwen tot steeds grotere giften. De gift is dan niet slechts een wederzijdse verplichting tot het in stand houden van de relatie, maar ook de inzet van concurrentie om aanzien.12 Het aanzien van de gevende partij komt tot uitdrukking in de grootte van de gift, die dan ook voor een zo groot mogelijk publiek bekendgemaakt dient te worden. Het onbedoelde gevolg hiervan is groepsvorming: de grootste donateurs kunnen anderen aan zich binden die, in ruil voor hun diensten, willen delen in het prestige van de gulle gever. Zo ontstaan er statusgroepen die zich clusteren rond de collectieve en hiërarchische organisatie van giften aan andere statusgroepen. De thymotische behoefte om te geven creëert dus spontane ongelijkheid, hiërarchie en verdeeldheid in statusgroepen. Dit is een sociologisch gegeven dat niet per se als onwenselijk beoordeeld moet worden; ongelijkheid is wat anders dan uitsluiting, hiërarchie is niet hetzelfde als onderdrukking en statusgroepen bieden binnen de eigen groep gevoelens van saamhorigheid en erkenning. Het probleem van Sloterdijks wensbeeld is dat de thymotische ervaring de meeste kans heeft in egalitaire diades – sociologisch jargon voor relaties tussen twee personen –, terwijl afdrachten aan de fiscus betrekking hebben op de verhouding tussen het individu en de gemeenschap.

Belastingheffing en publieke goederen

Dit brengt ons op een klassiek probleem in de sterk op de utilitaristische filosofie gebaseerde wetenschap van de economie: het dilemma van de collectieve actie. Hoe is het mogelijk dat op minimale kosten en maximale baten gerichte individuen bijdragen aan publieke goederen waarvan het gebruik niet kan worden toegerekend naar de mate van de bijdrage die individuen eraan leverden? Denk aan schone lucht, veiligheid, gezondheid: iedereen heeft belang bij dergelijke publieke goederen, maar eigenbelang staat de totstandkoming ervan in de weg. De Amsterdamse socioloog De Swaan heeft de historische ontwikkeling van zulke publieke goederen geanalyseerd.13 Als voorwaarden voor het ontstaan ervan noemt hij het hiervóór al genoemde bewustzijn van onderlinge afhankelijkheden, waardoor het probleem van de een ook een probleem voor de ander wordt, het besef dat het probleem alleen samen met anderen opgelost kan worden en de aanwezigheid van een derde partij die toeziet op de eerlijke en overeengekomen verdeling van de bijdragen of deze afdwingt. Sociale voorzieningen komen aldus voort uit de bewustwording, onder de gevestigden, dat de ellendige levens van hordes armen een bedreiging kunnen vormen voor het meer comfortabele bestaan van de gevestigden (denk aan de verspreiding van ziektes, opstanden, criminaliteit). Vanuit dit perspectief is belastingheffing in grootschalige moderne samenlevingen een vorm van gereguleerde, terugkerende collectieve actie die zeer velen omvat. De notie ‘sociaal bewustzijn’ past beter bij deze van persoonlijke relaties ontdane belastingheffing dan die van de gift: de totstandkoming en instandhouding van publieke goederen is gebaseerd op het besef van de onderlinge afhankelijkheid van vele individuen die elkaar voor het grootste deel niet kennen, en die bereid zijn bij te dragen aan elkaars welzijn, of in elk geval aan de vermindering van de nadelige gevolgen van tegenslag.14

In grootschalige samenlevingen verloopt de belastingheffing idealiter op grond van schriftelijk vastgelegde procedures, zonder aanziens des persoons of willekeur, met mogelijkheden voor beklag en beroep, en door functionarissen die geen persoonlijk gewin hebben bij de beslissingen die zij nemen uit hoofde van hun beroep. Ziehier de belangrijkste elementen van de bureaucratie, zoals beschreven door eerdergenoemde Max Weber.15 Terwijl het ontbreken van een persoonlijke afhankelijkheidsrelatie tussen belastingbetaler en fiscus volgens Sloterdijk leidt tot gelatenheid, denk ik dat de bureaucratische fiscus die waakt over de instandhouding van publieke goederen gegeneraliseerde gemoedsrust biedt.

Het ritueel van de belastingviering

Geeft de sociologie de behoudende dwergen voor de poort van het paradijs gelijk, zoals Van Horzen zich nu misschien teleurgesteld afvraagt?16 Hier volgt een sociologisch geïnformeerde suggestie voor verandering, gericht op het activeren van een trots fiscaal-sociaal bewustzijn. Creëer op gezette tijden nationale en lokale erediensten waarin de collectieve kracht van de fiscale gemeenschap wordt gevierd. We zingen dan allen mee met Ali B’s en Guus Meeuwis’ afdrachtslied ‘Heffing is een grootmoedige gift’ en eren de totstandkoming van het Publieke Goed. Belastingen worden symbool van saamhorigheid en de kracht van de gemeenschap. Herinner de belastingbetaler op gezette tijden aan wat collectief tot stand is gebracht. Van gelaten belastingplicht naar trotse gemeenschapsgift.