NTFR 2021/761 - Controversieel

NTFR 2021/761 - Controversieel

AR
A.W. RavelliLL.M. is werkzaam als belastingadviseur bij Baker & McKenzie.
Bijgewerkt tot 1 maart 2021

‘Aanvechtbaar’ of ‘omstreden’ had net zo goed de titel van deze bijdrage kunnen zijn, zij het dat het in de titel genoemde synoniem in de politiek dient als officieel stempel voor onderwerpen waarover men in geval van een demissionair kabinet pas na nieuwe verkiezingen een besluit wil nemen. Een van de onderwerpen die op 27 januari 2021 door de Tweede Kamercommissie voor Financiën als niet-controversieel zijn bestempeld, en waarover dus nu al wel een besluit zal worden genomen, betreft de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting.

Ik hoop dat dit betekent dat binnen de commissie onomstreden is dat een voorstel verworpen moet worden indien zowel de Raad van State als twee door die commissie zelf aangestelde hoogleraren (Weber en Kavelaars) oordelen dat het voorstel juridisch niet houdbaar is vanwege strijd met verdragen en EU-recht. Dit lijkt echter niet het geval, aangezien er binnen de commissie weliswaar een hoop kritische vragen zijn gesteld over dit voorstel, maar men er kennelijk nog steeds niet de stekker uit heeft getrokken. Weliswaar is het mogelijk niet gebruikelijk om een initiatiefwet controversieel te verklaren (zie M. Spanjers, ‘Controversieel’, WFR 2021/27), het voorgaande geeft toch alle aanleiding om een uitzondering op dit gebruik te maken of (liever) het voorstel definitief af te wijzen. Aangezien het maatschappelijke klimaat multinationals momenteel niet gunstig gezind is, was dit electoraal gezien in verkiezingstijd misschien ook niet te verwachten. Echter, het geeft het toch te denken dat de Tweede Kamercommissie voor Financiën kennelijk nog steeds serieus nadenkt over een juridisch onhoudbaar voorstel.

Men zou denken dat juridische onhoudbaarheid het grootste probleem is dat aan een wetsvoorstel kan kleven. Maar in dit geval is het nog erger: de indiener ervan (GroenLinks-Kamerlid Bart Snels) heeft er nooit een geheim van gemaakt dat het wetsvoorstel specifiek ten doel heeft om (mede door terugwerkende kracht) Unilever en Shell te beletten om een deel van hun werkzaamheden uit Nederland te verplaatsen. Wanneer een wetsvoorstel specifiek ten doel zou hebben om twee gewone burgers via een fiscaal ‘ijzeren gordijn’ te dwingen om de rest van hun leven in Nederland te wonen (althans niet te emigreren naar een lager belastend land), zou dat voorstel ongetwijfeld direct zijn afgewezen en zou men niet eens nadenken over de juridische houdbaarheid of het repareren van juridische gebreken. Het verdedigen van dezelfde basisrechten van Shell en Unilever staat politiek blijkbaar minder hoog in het vaandel.

Daar het wetsvoorstel zich qua oorspronkelijke doelstelling specifiek richt op twee bedrijven, dringt zich een vergelijking op met het handelen door Rusland in de Yukos-zaak. In deze zaak, waarin het draaide om de vraag of het Russische staatsapparaat (met de belastingdienst voorop) zich schuldig had gemaakt aan onteigening van de aandeelhouders van (het uiteindelijk failliet gegane) Yukos, oordeelde de Permanent Court of Arbitration op 18 juli 2014 dat er geen sprake was van bonafide belastingheffing, maar van ‘actions that are taken only under the guise of taxation, but in reality aim to achieve an entirely unrelated purpose (such as the destruction of a company or the elimination of a political opponent)’. Nu zijn er uiteraard de nodige verschillen met die zaak en heb ik geen reden om aan te nemen dat GroenLinks Shell en Unilever failliet wil laten gaan (zoals in de Yukos-zaak het geval was), maar het aan Nederland ketenen van twee bij naam genoemde belastingplichtigen kan toch evenmin het doel van bonafide belastingwetgeving zijn? Dit geldt naar mijn mening evenzeer als die wetgeving (na diverse aanpassingen) mogelijk ook van toepassing is op sommige andere belastingplichtigen, maar het op grond van de ontstaansgeschiedenis van die wetgeving glashelder is dat die zich vooral richt op twee specifieke belastingplichtigen.

Het wetsvoorstel is dus niet alleen juridisch onhoudbaar, de bedoelingen erachter zijn ook nog eens onrechtstatelijk (denk o.a. aan fundamentele rechtsbeginselen als het verbod van machtsmisbruik en het rechtszekerheidsbeginsel). Aangezien het gebrek aan rechtsstatelijk handelen (ook door de wetgever zelf) precies de aanleiding was voor de demissionaire status van het huidige kabinet, zou men verwachten dat onze volksvertegenwoordigers door schade en schande wijs waren geworden en de indiener van een dergelijk onrechtstatelijk voorstel met pek en veren naar huis (of Rusland) hadden gestuurd. Dat een wetsvoorstel als dit kennelijk niet controversieel is, doet mij nu al vrezen voor een GroenLinks-wetsvoorstel om vanwege deze publicatie alleen voor mij (en een paar op mij lijkende pechvogels als ‘collateral damage’) het inkomstenbelastingtarief te verhogen naar 100%. Uiteraard dat alles met terugwerkende kracht.