Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:922, BRE - 17 _ 5662

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:922, BRE - 17 _ 5662

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 februari 2020
Datum publicatie
17 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:922
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 5662
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV / artikel 16 AWR

Kwade trouw? Beoordelingsfout? De inspecteur heeft een aanslag opgelegd conform de aangifte terwijl nog een boekenonderzoek liep naar aanleiding van een vastgoedtransactie. Niet in geschil is dat de inspecteur geen nieuw feit heeft dat navordering rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van kwade trouw. Voor kwade trouw moet worden gekeken naar de gedraging van belanghebbende bij het doen van de aangifte. Hier zijn geen aanwijzingen zijn dat belanghebbende de inspecteur opzettelijk op het verkeerde been heeft willen zetten bij het doen van de aangifte. Belanghebbende heeft bij het doen van de aangifte in een begeleidende brief een voorbehoud gemaakt voor eventuele correcties voortvloeiend uit het lopende boekenonderzoek. Verder oordeelt de rechtbank geen sprake is van een fout als bedoeld in artikel 16(2)(c) AWR. Bij een behoorlijke taakvervulling had de uitworp van de aangifte en de blokkeermelding ‘Afwijkende behandeling’ de inspecteur aanleiding behoren te geven voor een nader onderzoek in de overige systemen van de Belastingdienst waarin gegevens stonden vermeld over het lopende boekenonderzoek. Het achterwege blijven van dat onderzoek moet worden aangemerkt als een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten en daarmee als een beoordelingsfout die niet met toepassing van artikel 16(2)(c) kan worden hersteld.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/5662

uitspraak van 26 februari 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 4 juni 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premiesvolksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2012 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.218, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.052.941 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 79.210 (hierna: de navorderingsaanslag). Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een vergrijpboete van € 92.382 vastgesteld en belastingrente in rekening gebracht van € 59.548.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 juli 2017 de navorderingsaanslag, de boete- en de rentebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 augustus 2017, ontvangen bij de rechtbank op 11 augustus 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd. Bij brief van 6 maart 2018 heeft de inspecteur een door belanghebbende ingediend verzoek om ambtshalve vermindering doorgestuurd naar de rechtbank.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota met bijlagen ingediend. De inspecteur heeft eveneens vóór de zitting een pleitnota ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2020 te Breda. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift daarvan wordt gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak naar partijen verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [naam] (hierna: de echtgenote). Belanghebbende en de echtgenote zijn op 1 oktober 2012 naar Nederland geremigreerd.

2.2.

Belanghebbende houdt alle aandelen in [naam vennootschap] (hierna: Pensioen BV) en Pensioen BV houdt alle aandelen in [naam vennootschap] (hierna: Vastgoed BV). Beide vennootschappen zijn in Nederland gevestigd.

2.3.

Belanghebbende was eigenaar van de onroerende zaak bekend onder het adres [adres] te [plaatsnaam] en daarbij gelegen percelen grond (hierna samen: de onroerende zaken). Belanghebbende heeft de onroerende zaken bij notariële akte van 13 december 2012 aan Vastgoed BV geleverd. Volgens de akte heeft belanghebbende de betreffende onroerende zaken bij overeenkomst van 31 oktober 2012 verkocht aan Vastgoed BV voor € 2.545.000 (hierna: de vastgoedtransactie).

2.4.

Naar aanleiding van de vastgoedtransactie is namens de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld. De voorlopige bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in het conceptrapport boekenonderzoek van 15 juli 2014. Daarin heeft de inspecteur onder meer geconcludeerd dat sprake is van inkomen wegens het ter beschikking stellen van vermogen, dat de waarde in het economisch verkeer van de geleverde onroerende zaken € 800.000 bedraagt en dat voor het verschil tussen € 2.545.000 en € 800.000 sprake is van een (netto) uitdeling. Na het conceptrapport is veelvuldig contact geweest tussen de inspecteur en belanghebbende.

2.5.

Belanghebbende is voor het jaar 2012 uitgenodigd om de aangifte IB/PVV (hierna: de aangifte) te doen via het, zogenoemde, M-biljet. Belanghebbende heeft bij brieven van 27 mei 2014 en 4 december 2014 verzocht om (verder) uitstel voor het indienen van de aangifte. In beide brieven heeft belanghebbende het lopende boekenonderzoek naar de vastgoedtransactie als reden voor (verder) uitstel genoemd. Bij brief van 29 december 2014 heeft de Belastingdienst bericht dat uitstel wordt verleend tot 1 januari 2015.

2.6.

Belanghebbende heeft vervolgens de aangifte gedaan door toezending van het aangiftebiljet. Daarbij is een brief, met dagtekening 21 januari 2015, gevoegd. Deze brief vermeldt onder meer het volgende:

“Namens client hebben wij diverse keren om bijzonder uitstel gevraagd voor het indienen van de (…) aangifte. Eén van de redenen voor het aanvragen van bijzonder uitstel is het lopende boekenonderzoek naar de verkoop van [de in 2.3 genoemde onroerende zaak] . Deze verkoop heeft in het jaar 2012 plaatsgevonden.

Ons laatste verzoek om bijzonder uitstel (…) is niet gehonoreerd, terwijl het voorgenoemde boekenonderzoek nog steeds gaande is. Eventuele correcties die voortvloeien uit het boekenonderzoek zijn dus niet in de aangifte verwerkt. In verband hiermee maken wij ook een voorbehoud met betrekking tot de ingediende aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012.”

2.7.

Met dagtekening 2 december 2015 is, conform de aangifte, de primitieve aanslag IB/PVV 2012 aan belanghebbende opgelegd.

2.8.

Belanghebbende heeft bij een bespreking op 3 december 2015 met de inspecteur, de primitieve aanslag aan de inspecteur getoond.

2.9.

De inspecteur heeft zijn bevindingen in het conceptrapport (zie 2.4) overgenomen in het definitieve rapport boekenonderzoek van 21 april 2016. Vervolgens zijn de in 1.1 vermelde beschikkingen vastgesteld. Daartegen heeft belanghebbende bij brief van 23 juni 2016 bezwaar gemaakt.

2.10.

Tussen de controlerend ambtenaar [naam controlerend ambtenaar] en ambtenaren die bij de (primitieve) aanslagregeling betrokken zijn geweest, heeft een e-mailcorrespondentie plaatsgevonden over de kwestie dat een primitieve aanslag is opgelegd terwijl (overleg over) een boekenonderzoek nog lopende was. De e-mailcorrespondentie luidt – voor zover van belang – als volgt, volgens een – niet bestreden – door belanghebbende gemaakte transcriptie:1

‘15-12-2015 [naam controlerend ambtenaar] aan [A] (…)

“Beste collega,

Op 3 december jl. heb ik u een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:

“Ik ben al geruime tijd bezig met een boekenonderzoek bij [belanghebbende] ( [BSN] ). Het betreft de aangifte IB 2012 van [belanghebbende] . Deze aangifte is al geruime tijd geblokkeerd met als reden (toegevoegd als tekst in [KB]:

Uitworp gewenst “Poject Fundament Vastgoed” .

(…)

Vandaag had ik een bespreking met de adviseur en deze wees mij erop dat betreffende aangifte dgt. 2-12-2015 definitief is vastgesteld.

In IKB zag ik dat u deze aanslag definitief hebt vastgesteld.

Waarom heeft u deze aangifte definitief geregeld ondanks de aangebrachte blokkade?

(…)

Gisteren heb ik u telefonisch gesproken en aangegeven dat ik nog enkele aanvullende vragen heb.

Dit betreffen aanvullende vragen, waarop de antwoorden van belang zijn in verband met het door ons beoordelen of artikel 16-2-c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is.

Ik heb van u begrepen dat de heer [B] de doorselectie heeft gedaan en heb met u afgesproken dat u deze vragen in samenspraak met uw collega de heer [B]

beantwoordt.

De vragen betreffen:

Wilt u mij een beschrijving geven van hoe het proces vanaf binnenkomst van de aangifte tot aan de uiteindelijke regeling door uzelf, is verlopen?

Wie heeft welke opdracht gegeven in dit proces?

Zijn deze opdrachten gegeven door een ervaren of een onervaren medewerker?

Zijn deze opdrachten gegeven aan een ervaren of een onervaren medewerker?

Waarom is niet in IKB gekeken?

Waarom is de in ABS aangebrachte blokkade genegeerd?

Graag uw reactie.

(…)

15-12-2015 dhr. [B] aan dhr. [naam controlerend ambtenaar] (…)

“Tijdverslag n.a.v. vragen m.b.t. restantpost 2012 sofinummer [BSN]

(…) Post met sofinummer [BSN] is door mij in OKA gevonden nog onder de verwerking “door selecteren.” Na de administratieve verwerking te hebben uitgevoerd van “door selecteren” naar “toetsing fiscale uitworp” heb ik gekeken welke uitworp reden(en) er voor deze post waren.

Er waren 2 uitworpen (beoordeel bezittingen buitenland en Afwijkende behandeling) Gezien het feit dat in de uitworp redenen er nergens een uitworp stond dat het een MKB post was heb ik de post als heffing niet winstpost verder behandeld.

- Er is in Eindhoven een speciaal team voor buitenland problematiek (IBR) Door mij is daarna deze post doorgezet naar een ervaren buitenland/ PH specialist van het IBR team. (collega [A] )”

23-12-2015 Dhr. [A] aan dhr. [naam controlerend ambtenaar] (…)

“Dit M-biljet is aan mij opgeleverd door collega [B] (zie bijgevoegd tijdverslag). Ik heb deze aangifte versneld geregeld zonder inhoudelijk deze post te bekijken. Om reden hiervoor is dat M-biljetten over het algemeen relatief “gemakkelijke” posten zijn en ik deze aangifte daarom ook zo behandeld heb. Omdat ik werkzaam ben op een P-eenheid ga ik niet iedere post nakijken of het een O-post is. Ik heb geen idee waarom de blokkade genegeerd is.”

07-01-2016 Dhr. [C] aan dhr. [naam controlerend ambtenaar] (…)

“Collega

De aangifte 2012 is bij de fiscale voorcontrole aangepast. Dit om hem consistent te maken. Je kan deze wijzigingen in ABS herkennen bij de heffingsgrondslagen. Deze zijn in het geel gearceerd. Bij de weegmodule is de aangifte uitgeworpen, een van de uitworpredenen was dat een afwijkende behandeling was ingebracht. Door collega [B] is bij doorselecteren gekozen om de aangifte traditioneel te regelen. Door collega [A] is de post versneld geregeld. Bij het regelen komen altijd de uitworpredenen in beeld, deze zijn dus of niet gezien of bewust weggeklikt. De hot/hor is door mij afgedaan. Daar er sprake is van een bewuste keuze om de aangifte weg te stempelen (zie verslag eldoc) vindt geen inhoudelijke toetsing meer plaats. Dit is beleid wat wij dienen uit te voeren. (…)”

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is het antwoord op de volgende vragen in geschil.

  1. Is er sprake van een navorderingsgrond zoals bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)? Komt belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel toe?

  2. Is sprake van het ter beschikking stellen van landbouwgronden door belanghebbende aan Vastgoed BV? En zo ja, heeft de inspecteur daaruit voortvloeiende inkomsten tot het juiste bedrag vastgesteld?

  3. Is de verkoop van de onroerende zaken door belanghebbende (middellijk aandeelhouder) aan Vastgoed BV gebeurd tegen een onzakelijk hoge prijs? Zo ja, wat is het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de overeengekomen verkoopprijs ter zake waarvan sprake is van een bewuste bevoordeling door Vastgoed BV van belanghebbende?

  4. Zo dit als subsidiair standpunt van de inspecteur aan de orde komt: is ter zake van de landbouwgronden die onderdeel zijn van de onroerende zaken, sprake van resultaat uit overige werkzaamheden gerealiseerd bij verkooptransactie?

  5. Is de vergrijpboete terecht en voor een niet te hoog bedrag aan belanghebbende opgelegd?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag, de boete- en rentebeschikking. De inspecteur concludeert dat de beroepsgronden van belanghebbende falen, maar dat wel nog verrekening van dividendbelasting dient plaats te vinden en dat – afhankelijk op welke grond(en) de inspecteur in het gelijk wordt gesteld – nog een correctie van het Box 3-inkomen moet plaatsvinden, al dan niet gedeeltelijk, voor zover de onroerende zaken bij het Box 3-vermogen in aanmerking zijn genomen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Immateriëleschadevergoeding

6 Proceskosten

6 Beslissing