Home

Toerekening gemeenschappelijke inkomensbestanddelen aan partieel buitenlandse belastingplichtige

Toerekening gemeenschappelijke inkomensbestanddelen aan partieel buitenlandse belastingplichtige

Gegevens

Kenmerk
KG:202:2025:21
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Bron
Kennisgroepen Standpunten
Status
Geldig

Aanleiding

A heeft gebruik gemaakt van de expatregeling (30%-regeling) en is naar Nederland gekomen om hier te wonen en werken. Partner B en hun minderjarige kind C zijn eveneens naar Nederland gekomen. Tot de algehele gemeenschap van goederen behoort op 1 januari 2024 een inkomen uit aanmerkelijk belang in een buitenlandse vennootschap van € 100.000 en een banktegoed van € 800.000. Daarnaast heeft C op 1 januari 2024 een banktegoed van € 100.000.

Bij het doen van aangifte inkomstenbelasting 2024 opteert A voor toepassing van de partieel buitenlandse belastingplicht van artikel 2.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) jo. artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting (hierna: UBIB 2001), zoals deze artikelen tot en met 31 december 2024 luidden. Op basis van deze artikelen wordt de partieel buitenlandse belastingplichtige voor de heffing in box 2 en 3 belast volgens de regels van de buitenlandse belastingplicht welke zijn opgenomen in hoofdstuk 7 Wet IB 2001. Het gemeenschappelijke inkomen uit aanmerkelijk belang en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen worden in de aangiften van A en B geheel toegerekend aan A.

NB: de regeling van partieel buitenlandse belastingplicht van artikel 2.6 Wet IB 2001 is vervallen met ingang van 1 januari 2025. Op basis van overgangsrecht kunnen belastingplichtigen die aan de voorwaarden voor dat overgangsrecht voldoen ook in de jaren 2025 en 2026 gebruik maken van de keuzemogelijkheid van partieel buitenlands belastingplicht (Artikel XIIa van het Belastingplan 2024, Stcrt. 2023, 499).

Vraag

Op welke wijze vindt de toerekening aan de partieel buitenlandse belastingplichtige plaats van:

  • de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen,

  • een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, en

  • de rendementsgrondslag van het minderjarig kind,

wanneer deze gedeeltelijk bestaan uit vermogens- of inkomensbestanddelen die niet tot de heffingsgrondslag van een buitenlandse belastingplichtige behoren?

Antwoord

Allereerst worden de grondslag sparen en beleggen en de inkomensbestanddelen individueel voor beide partners vastgesteld, met inachtneming van de fiscale regels die gelden voor de desbetreffende belastingplichtige. Vervolgens worden de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen en de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen berekend - door de individueel vastgestelde grondslag sparen en beleggen en de individueel vastgestelde inkomensbestanddelen bij elkaar op te tellen - en toegerekend aan de partieel buitenlandse belastingplichtige. Het toerekenen van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen of een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel aan een partieel buitenlandse belastingplichtige leidt niet tot een lager belastbaar inkomen dan wanneer aan een binnenlandse belastingplichtige partner wordt toegerekend.

Het toerekenen van de rendementsgrondslag van een minderjarig kind aan de ouders die het ouderlijk gezag voeren en waarvan één van de ouders heeft geopteerd voor de partieel buitenlandse belastingplicht, leidt evenmin tot een lager belastbaar inkomen.

Beschouwing

Partieel buitenlandse belastingplichtigen

In artikel 2.1 Wet IB 2001 is bepaald dat belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting natuurlijke personen zijn die of in Nederland wonen (binnenlandse belastingplichtigen) of niet in Nederland wonen maar wel Nederlands inkomen genieten als bedoeld in hoofdstuk 7 Wet IB 2001 (buitenlandse belastingplichtigen). In artikel 2.4 Wet IB 2001 is vastgesteld hoe de heffingsgrondslagen voor binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen worden vastgesteld, onder verwijzing naar de van toepassing zijnde hoofdstukken van de Wet IB 2001. Voor binnenlandse belastingplichtigen wordt verwezen naar de regels van de hoofdstukken 3, 4 en 5 Wet IB 2001 en voor buitenlandse belastingplichtigen naar de regels van hoofdstuk 7 Wet IB 2001.

In artikel 2.6 Wet IB 2001, zoals dat tot en met 31 december 2024 luidde, jo. artikel 11 UBIB 2001 is opgenomen dat belastingplichtigen met een 30%-beschikking als bedoeld in artikel 31a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, kunnen kiezen voor toepassing van de regels van hoofdstuk 4 Wet IB 2001 (inkomen uit aanmerkelijk belang) en hoofdstuk 5 Wet IB 2001 (inkomen uit sparen en beleggen), zoals die volgens hoofdstuk 7 Wet IB 2001 gelden voor buitenlandse belastingplichtigen. Deze belastingplichtigen zijn zogenoemde partieel buitenlandse belastingplichtigen.

Fiscaal partnerschap

Toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen

Inkomen van de partieel buitenlandse belastingplichtige (A)

Inkomen van de echtgenote van belastingplichtige (B)

Vermogen van minderjarig kind (C)

Hoogte van het gemeenschappelijke inkomen uit aanmerkelijk belang en gezamenlijke grondslag sparen en beleggen

Gevolgen toerekening aan de partieel buitenlandse belastingplichtige

Wetstechnische benadering

Teleologische benadering

Conclusie