Home

Flexwoningen

Flexwoningen

Gegevens

Kenmerk
KG:213:2025:10
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Bron
Kennisgroepen Standpunten
Status
Geldig

Casus

Woningcorporaties investeren de laatste jaren steeds vaker in flexwoningen. Flexwoningen zijn verplaatsbare woningen, die gedurende een periode van ten minste tien jaar op een bepaalde locatie staan en zijn bestemd voor de (sociale) verhuur. Na afloop van de tienjaarsperiode kunnen de flexwoningen op een andere locatie worden geplaatst en opnieuw in gebruik worden genomen tot het einde van de (technische) levensduur. De technische levensduur van de flexwoningen bedraagt gemiddeld veertig jaar.

Flexwoningen worden geplaatst/bevestigd op stelconplaten (fundering) en aangesloten op nutsvoorzieningen. Het demonteren en verplaatsen van flexwoningen is relatief eenvoudig en in tijd beperkt. Het demonteren van een flexwoning neemt anderhalve dag in beslag; het verplaatsen een dag. Voor het plaatsen van flexwoningen wordt door de gemeente een (tijdelijke) omgevingsvergunning verleend.

Vraag

Kwalificeert een flexwoning als een ‘gebouw’ in de zin van artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?

Antwoord

Ja, een flexwoning kwalificeert als een ‘gebouw’ in de zin van artikel 3.30a Wet IB 2001. De afschrijvingsbeperking van artikel 3.30a Wet IB 2001 is van toepassing.

Beschouwing

De afschrijvingsbeperking van artikel 3.30a Wet IB 2001 is beperkt tot de afschrijving op een gebouw. Voor de toepassing van artikel 3.30a Wet IB 2001 is het begrip ‘gebouw’ van belangrijke betekenis. Het begrip is niet nader gedefinieerd in de Wet IB 2001.

Uit de parlementaire behandeling van de Wet Werken aan Winst (MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 3, p. 36 en Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 8, p. 54 en 106) volgt dat het begrip 'gebouw ' volgens het spraakgebruik moet worden uitgelegd. Ook is voor de invulling van het begrip 'gebouw' verwezen naar de jurisprudentie voor de investeringsaftrek en de tot 1988 geldende Wet Investeringsrekening (hierna: WIR).

Ondanks dat er in de jurisprudentie geen specifieke criteria zijn gegeven voor de invulling van het begrip 'gebouw', zijn er een aantal terugkerende voorwaarden voor de duiding van een gebouw waaraan moet zijn voldaan (zie Brief van 6 september 2006, Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 10, p.3). Een gebouw:

  • is duurzaam verbonden met de grond; duurzame constructie;

  • is niet eenvoudig verplaatsbaar/demonteerbaar; en

  • heeft wanden en dak; biedt bescherming tegen wind en neerslag.

Volgens deze definitie gaat het dus enkel om het gebouw in de hiervoor gegeven betekenis en is de functie en/of bestemming van het gebouw niet van belang voor de uitleg van het begrip.

Voorbeelden van een gebouw zijn onder andere een kantoor, winkel, fabriek, woning, kas en een stal. Een installatie in de open lucht, zoals een achtbaan in een pretpark of een gesloten tank voor de opslag van door de belastingplichtige verhandelde olieproducten, wordt niet aangemerkt als een gebouw.

Aan het begrip ‘bouwwerk’, zoals opgenomen in artikel 11, derde lid , van de Wet op de omzetbelasting 1968 komt geen betekenis toe voor de uitleg van het begrip 'gebouw' zoals opgenomen in artikel 3.30 Wet IB 2001. Het begrip 'bouwwerk' heeft een ruimere betekenis dan het begrip 'gebouw' uit de jurisprudentie die is gewezen voor de investeringsaftrek en de WIR. Voor de omzetbelasting vallen naast huizen, kantoren, schuren en dergelijke ook bruggen, tunnels, viaducten, straten, wegen, pleinen en sluizen onder de term bouwwerk dat vast met de grond is verbonden (MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 3, p. 36).

1. Duurzaam verbonden met de grond/duurzame constructie

Uit de jurisprudentie volgt dat een aantal criteria van belang zijn voor de beoordeling of een constructie duurzaam verbonden is met de grond (niet cumulatief): (i) een (betonnen) fundering, dan wel verankering op een (betonnen) fundering en/of verankering in/aan de grond, (ii) een aansluiting op nutsvoorzieningen (gas, water en elektra) en (iii) duurzaamheid in tijd.

(i) Fundering/verankering

(ii) Aansluiting (nuts)voorzieningen

(iii) Duurzaamheid in tijd

Standpunt Kennisgroep niet-winst

2. Niet eenvoudig verplaatsbaar/demonteerbaar

3. Wanden en dak (bescherming tegen wind en neerslag)

Conclusie