Kwalificeert het passief verhuren aan derden van buitenlands vastgoed, niet zijnde een vaste inrichting onder het OESO-Modelverdrag, als een vaste inrichting onder de Wet minimumbelasting 2024?
Kwalificeert het passief verhuren aan derden van buitenlands vastgoed, niet zijnde een vaste inrichting onder het OESO-Modelverdrag, als een vaste inrichting onder de Wet minimumbelasting 2024?
Gegevens
- Kenmerk
- KG:911:2025:2
- Publicatiedatum
- 18 juni 2025
- Bron
- Kennisgroepen Standpunten
- Status
- Geldig
Aanleiding
Een entiteit welke deel uitmaakt van een multinationale groep die binnen de reikwijdte van de Wet minimumbelasting 2024 (hierna: Wmb 2024) of een daarmee vergelijkbare regeling in een andere jurisdictie valt, houdt vastgoed gelegen in een andere jurisdictie (die een vennootschapsbelastingsysteem heeft) dan waar die entiteit gevestigd is. De entiteit behaalt inkomen uit vastgoed door passieve verhuur van het vastgoed aan derden (een entiteit die geen deel uitmaakt van de groep).
Met passief verhuren van onroerende zaken wordt in dit standpunt bedoeld, dat het met de verhuur te behalen rendement het normale vermogensbeheer niet te boven gaat, waardoor er in de regel sprake is van beleggen in fiscale zin. Een voorbeeld betreft de verhuur van een pand waarbij het verhuurcontract is beperkt tot de terbeschikkingstelling van het pand tegen een vergoeding voor een bepaalde periode, zonder additionele dienstverlening door de verhuurder.
Tussen beide jurisdicties is een belastingverdrag van toepassing, dat gelijk is aan het OESO-Modelverdrag (hierna: OESO-MV). De passieve verhuur van het vastgoed vormt geen vaste inrichting op basis van het van toepassing zijnde belastingverdrag. De heffing over het inkomen uit het vastgoed wordt op grond van dat belastingverdrag (door de toepassing van de vastgoedbepaling uit het belastingverdrag, die vergelijkbaar is met artikel 6 OESO-MV) toegewezen aan de jurisdictie waar het vastgoed gelegen is.
Nu het vastgoed onder het van toepassing zijnde belastingverdrag niet kwalificeert als vaste inrichting, wordt niet voldaan aan de voorwaarden van onderdeel a van de definitie van het begrip vaste inrichting in artikel 1.2, eerste lid, Wmb 2024. Hierdoor komt de vraag op of het door de entiteit passief verhuren van het in het buitenland gehouden vastgoed is aan te merken als een vaste inrichting volgens de tekst van onderdeel d van de definitie van het begrip vaste inrichting in artikel 1.2, eerste lid, Wmb 2024.
Onderstaande vraag en antwoord heeft zowel betrekking op de situatie dat de hoofdentiteit in Nederland is gevestigd en het vastgoed buiten Nederland is gelegen, als op de situatie dat het vastgoed in Nederland is gelegen en hoofdentiteit buiten Nederland is gevestigd.
Vraag
Kwalificeert de passieve verhuur aan derden door een groepsentiteit van in een andere jurisdictie gehouden vastgoed dat niet als een vaste inrichting is aan te merken onder het tussen beide jurisdicties geldende belastingverdrag, als een vaste inrichting zoals bedoeld in artikel 1.2, onderdeel d, Wmb 2024?
Antwoord
Nee. Indien het door een groepsentiteit in een andere staat passief aan derden verhuurde vastgoed niet wordt aangemerkt als een vaste inrichting volgens het belastingverdrag, kwalificeert het in die andere staat gelegen vastgoed niet als vaste inrichting in de zin van artikel 1.2, onderdeel d, Wmb 2024. Ingeval van passieve verhuur van buitenlands vastgoed wordt in ieder geval niet voldaan in de in onderdeel d opgenomen voorwaarde dat sprake moet zijn van activiteiten die worden verricht buiten de staat waarin de entiteit die de nettowinst of het nettoverlies van die inrichting opneemt in haar jaarrekening is gevestigd. Ingeval sprake is van het passief verhuren van vastgoed, is namelijk geen sprake van het verrichten van activiteiten met een bedrijfsinrichting of een daarmee vergelijkbare inrichting in de staat waar het vastgoed is gelegen, zoals bedoeld in artikel 1.2, onderdeel d, Wmb 2024.
Beschouwing
Wettelijk kader
Artikel 1.2, eerste lid, Wmb 2024:
Vaste inrichting:
een bedrijfsinrichting of een daarmee gelijkgestelde inrichting die is gelegen in een staat waar die bedrijfsinrichting, onderscheidenlijk een daarmee gelijkgestelde inrichting, wordt behandeld als een vaste inrichting in overeenstemming met een van toepassing zijnd belastingverdrag, mits die staat het inkomen dat toerekenbaar is aan die inrichting in aanmerking neemt op grond van een bepaling die vergelijkbaar is met artikel 7 van het OESO-modelverdrag;
indien geen belastingverdrag van toepassing is: een bedrijfsinrichting of een daarmee gelijkgestelde inrichting die is gelegen in een staat die het inkomen dat toerekenbaar is aan die inrichting belast op een nettobasis op een manier die vergelijkbaar is met de belastingheffing van entiteiten die hun fiscale vestigingsplaats in die staat hebben;
indien een staat geen vennootschapsbelastingsysteem heeft: een in die staat gelegen bedrijfsinrichting of een daarmee gelijkgestelde inrichting die overeenkomstig het OESO-modelverdrag als een vaste inrichting zou zijn aangemerkt, mits die staat het recht zou hebben gehad om het overeenkomstig artikel 7 van dat modelverdrag aan die bedrijfsinrichting toerekenbare inkomen in de belastingheffing te betrekken; of
een bedrijfsinrichting of een daarmee gelijkgestelde inrichting, anders dan die bedoeld in de onderdelen a tot en met c, waarmee activiteiten worden verricht buiten de staat waarin de entiteit die de nettowinst of het nettoverlies van die inrichting opneemt in haar jaarrekening is gevestigd, mits die staat het inkomen dat toerekenbaar is aan die activiteiten vrijstelt;