Home

Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m.

Geldig vanaf 1 maart 1996
Geldig vanaf 1 maart 1996

Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m.

Besluit MBG96006131

Versies van huidig besluit

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-03-1996]

Circulaire aan de besturen van provincies en gemeenten

Geacht college,

1. Samenvatting

In deze circulaire adviseer ik u over de vergunningverlening op grond van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer met betrekking tot de geluidhinder veroorzaakt door wegverkeersbewegingen van en naar de inrichting. Ik adviseer u om dergelijke geluidhinder in het vervolg te beoordelen op een wijze die nagenoeg overeenkomt met de wijze waarop verkeerslawaai wordt beoordeeld. Hiermee wordt de beoordelingswijze voor industrielawaai op basis van de Circulaire industrielawaai uit 1979 op dit punt verlaten.

De nieuw voorgestelde beoordelingswijze houdt in dat aan de geluidsbelasting, veroorzaakt door aan de inrichting toe te rekenen verkeersbewegingen buiten het terrein van de inrichting, uitsluitend een maximum wordt gesteld in de vorm van een gemiddelde geluidsbelasting in een etmaal, en niet meer tevens een maximum aan de geluidsbelasting op een bepaald moment (piekniveau).

Voorts acht ik het onder bepaalde voorwaarden acceptabel wanneer u bij vergunningverlening gebruik maakt van de bandbreedte tussen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en de maximale grenswaarde van 65 dB(A) op de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen. Ik geef u hierbij in overweging om geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde toe te staan indien een dergelijke overschrijding kan worden voorkomen door het treffen van bronmaatregelen of door (op kosten van de vergunningaanvrager te treffen) geluidwerende maatregelen in de overdrachtsweg. Wanneer het bevoegd gezag toch een hogere grenswaarde overweegt, kan rekening worden gehouden met de bestaande situatie, de mogelijkheden om geluidsgevoelige ruimten van betrokken woningen door gevelmaatregelen voldoende te beschermen en met de geldende grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

Tot slot ga ik aan het einde van deze brief in op de beoordeling van verkeersbewegingen van en naar inrichtingen welke zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.

2. Inleiding

Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag voor een inrichting als bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer moet ook de door de inrichting veroorzaakte ’indirecte hinder’ betrokken worden. Onder indirecte hinder wordt hier ingevolge artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer verstaan de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door activiteiten die, hoewel plaatsvindend buiten het terrein van de inrichting, aan de inrichting zijn toe te rekenen. Een belangrijke vorm van indirecte hinder is af- en aanrijdend verkeer, met name vrachtverkeer. Naast overlast als gevolg van stank, stof en parkeerdruk speelt hier ook het probleem van de geluidhinder. Deze geluidhinder wordt door het bevoegd gezag in de praktijk beoordeeld aan de hand van de Circulaire industrielawaai uit 1979. In deze Circulaire worden aanbevelingen gedaan voor de toepassing van de Hinderwet. In 1979 was het echter nog niet mogelijk om in de milieuvergunning (op grond van de Hinderwet) voorschriften op te nemen ter voorkoming of beperking van indirecte hinder. Dit werd pas mogelijk na wijziging van de Hinderwet in 1981. De Circulaire industrielawaai was dan ook niet bedoeld voor de beoordeling van geluidhinder veroorzaakt door bronnen buiten de inrichting.

De onbedoelde toepassing van de Circulaire industrielawaai op het verkeer van en naar de inrichting blijkt in de praktijk tot problemen te leiden. Daarbij gaat het met name om de nu in milieuvergunningen voorgeschreven grenswaarde voor de kortstondige verhogingen van het geluidsniveau (piekbelasting, Lmax) op de gevels van omliggende woningen gedurende de nacht. Wanneer aan de weg die naar de inrichting leidt, woningen gelegen zijn, is één passerende vrachtwagen vaak al voldoende voor overschrijding van die grenswaarde. Om dat te voorkomen, zijn geluidbeperkende maatregelen nodig, bijvoorbeeld een andere ontsluitingsroute. De grenswaarde voor Lmax kan tot gevolg hebben dat, indien geluidbeperkende maatregelen niet mogelijk zijn, af- en aanrijdend verkeer gedurende de nachtelijke uren niet kan worden toegestaan. Dit leidt naar mijn mening niet in alle gevallen tot een verantwoord evenwicht tussen de belangen van de omwonenden en de belangen van de inrichting.

Bovendien geldt het bovenstaande alleen als de door de passerende vrachtwagen veroorzaakte geluidsbelasting beschouwd moet worden als ’indirecte hinder’. Blijkens de jurisprudentie is dat het geval zo lang de vrachtwagen nog duidelijk akoestisch herkenbaar is als op weg naar of afkomstig van de inrichting. Dat betekent bijvoorbeeld dat een solitaire inrichting aan het eind van een doodlopende weg waarlangs geen andere inrichtingen maar wel woningen gelegen zijn, wordt benadeeld ten opzichte van een inrichting die samen met andere inrichtingen gesitueerd is aan het eind van zo’n weg. In het eerste geval zal de vrachtwagen immers gedurende het gehele traject op die weg duidelijk herkenbaar zijn als op weg naar of afkomstig van de solitaire inrichting. In het tweede geval zullen vrachtwagenbewegingen veel moeilijker zijn toe te rekenen aan een bepaalde inrichting.

Mede naar aanleiding van het bovenstaande ben ik tot de conclusie gekomen dat het wenselijk en verantwoord is om verkeersbewegingen van en naar de inrichting uitsluitend te beoordelen op de wijze waarop verkeerslawaai wordt beoordeeld. In de volgende paragrafen licht ik dit nader toe.

De door mij geadviseerde nieuwe beoordelingswijze heeft alleen betrekking op inrichtingen die op grond van de Wet milieubeheer vergunningplichtig zijn. Voor inrichtingen die thans vallen onder algemene regels als bedoeld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer zal wordt momenteel nagegaan of het noodzakelijk is om in de vorm van standaardvoorschriften de geluidsoverlast veroorzaakt door verkeer van en naar deze inrichtingen te reguleren.

Benadrukt zij dat de nieuwe beoordelingswijze geen betrekking heeft op geluidhinder veroorzaakt door bronnen binnen de inrichting, dus ook niet op geluidhinder veroorzaakt door motorvoertuigen op het terrein van de inrichting. Hierop blijven de Circulaire industrielawaai en uiteraard de bestaande regelgeving (bijvoorbeeld hoofdstuk V van de Wet geluidhinder) onverkort van toepassing.

De Circulaire industrielawaai is overigens naar mijn oordeel ook op andere onderdelen aan herziening toe. Ik ben voornemens om in de loop van 1996 hiermee aan te vangen. De herziening zal in nauwe samenwerking met de andere overheden en het bedrijfsleven plaats vinden. Ik onderzoek thans de mogelijkheid de resultaten van deze herziening de vorm te geven van gezamenlijke richtlijnen, die als nieuw richtsnoer voor de vergunningverlening zullen gelden. Vooruitlopend op deze algehele herziening adviseer ik u om in het vervolg, in zoverre in afwijking van de Circulaire industrielawaai, de hieronder beschreven nieuwe beoordelingswijze toe te passen.

3. Nieuwe beoordelingswijze

In de huidige praktijk wordt het wegverkeer van en naar de inrichting, net als de activiteiten op het terrein van de inrichting, getoetst aan de hand van twee geluiddosismaten: het equivalente geluidsniveau (LAeq) en het piekgeluid (Lmax). Voor beide worden grenswaarden aangegeven in de vergunning, gespecificeerd naar de dag, avond en nacht. Bij het vastleggen van deze grenswaarden wordt de normstelling uit de Circulaire industrielawaai gehanteerd.

Ik adviseer u om verkeersbewegingen van en naar de inrichting in het vervolg uitsluitend te beoordelen aan de hand van de etmaalwaarde van het bij die verkeersbewegingen behorende equivalente geluidsniveau. Dit impliceert dat de bijdrage aan het LAeq van het verkeer van en naar de inrichting niet langer wordt opgeteld bij de bijdrage van de activiteiten op het terrein van de inrichting zelf, maar separaat wordt getoetst. Separate toetsing betekent ook dat er geen optelling plaats vindt bij het overige wegverkeer. Voor alle duidelijkheid merk ik nog op dat toetsing van het verkeer van en naar de inrichting aan de piekwaarden volgens de Circulaire industrielawaai hiermee komt te vervallen.

Wat de bandbreedte betreft waarbinnen u als bevoegd gezag de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor de gevels van de betrokken woningen kunt vaststellen, adviseer ik u om - als etmaalwaarde - een voorkeursgrenswaarde van LAeq 50 dB(A), en een maximale grenswaarde van LAeq 65 dB(A).

Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt bij de bepaling van de etmaalwaarde voor wegverkeerslawaai de periode van 19.00 uur tot 23.00 uur niet betrokken. Echter, bij de beoordeling van de hier bedoelde verkeersbewegingen kan deze periode een maatgevende rol spelen. Ik adviseer u dan ook deze periode wel bij de bepaling van de etmaalwaarde van deze verkeersbewegingen te betrekken. In aansluiting op de systematiek voor industrielawaai geef ik u daarbij in over-

weging om het equivalente geluidsniveau over deze periode ten behoeve van de bepaling van de etmaalwaarde met 5 dB(A) te verhogen.

Ik adviseer u om geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde toe te staan indien die overschrijding kan worden voorkomen door het treffen van bronmaatregelen (bijvoorbeeld door beperking van de verkeersbewegingen ’s avonds of ’s nachts) of door (op kosten van de vergunningaanvrager te treffen) geluidwerende maatregelen in de overdrachtsweg (schermen en dergelijke). Als dergelijke maatregelen redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn, kan worden uitgeweken naar een hogere grenswaarde. Wanneer het bevoegd gezag een hogere grenswaarde overweegt, adviseer ik u rekening te houden met de bestaande situatie, de mogelijkheden om geluidsgevoelige ruimten van betrokken woningen door gevelmaatregelen voldoende te beschermen en met de geldende grenswaarden uit de Wet geluidhinder, waaronder de maximaal toelaatbare binnenwaarde van LAeq 35 dB(A).

Volgens de jurisprudentie is het overigens niet toegestaan om in de milieuvergunning voorschriften op te nemen waarvan de vergunninghouder de naleving niet in zijn macht heeft. Derhalve kan niet worden voorgeschreven dat de vergunninghouder verplicht is om aan omliggende woningen zo nodig geluidwerende voorzieningen aan te brengen. In het overleg voorafgaand aan de vergunningaanvraag kunnen hierover echter wel afspraken worden gemaakt tussen betrokken partijen. Hierbij kan worden betrokken de mogelijkheid om bij omliggende woningen gevelisolatiemaatregelen aan te brengen. Wanneer het in het kader van een noodzakelijk geachte hogere waarde wenselijk wordt geacht gevelisolatiemaatregelen aan te brengen, lijkt het redelijk om de kosten welke hieraan zijn verbonden ten laste van de vergunningaanvrager te brengen. Ik merk daarbij op dat situaties zich kunnen voordoen waarbij door de eigenaar of de bewoner van een woning of de gebruiker van een gebouw geen toestemming wordt gegeven voor het aanbrengen van deze isolatiemaatregelen. In die gevallen kan het bevoegd gezag bij de afweging om een hogere grenswaarde toe te staan naast de hierboven genoemde aspecten laten meewegen of de vergunningaanvrager terzake een redelijk isolatieaanbod heeft gedaan.

Ten slotte merk ik op dat het niet de bedoeling is om, zoals bij verkeerslawaai gebruikelijk, van de berekende of gemeten geluidsbelasting, voordat deze aan de grenswaarden voor de gevelbelasting wordt getoetst, de aftrekregeling van artikel 103 van de Wet geluidhinder toe te passen. Waar het gaat om het verkeer van en naar inrichtingen wordt de meeste hinder namelijk veroorzaakt door vrachtverkeer. Naar de huidige stand van zaken is redelijkerwijs niet te verwachten dat het vrachtverkeer in de nabije toekomst aanzienlijk stiller zal worden. Dit laat onverlet dat wanneer in de specifieke situaties waar het hier om gaat daadwerkelijk stillere transportmiddelen worden ingezet, dit bij de vergunningverlening kan worden betrokken.

4. Milieuhygiënische verantwoording

5. Akoestisch onderzoek

6. Reikwijdte van de vergunning

7. Verkeer van en naar een inrichting op een gezoneerd industrieterrein ( Wet geluidhinder )

8. Slot