Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk
Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk
Opschrift
Aanhef
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat op grond van artikel 82, tweede lid, van de verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PbEG 1994, L11), een nationale autoriteit voor het exequatur moet worden aangewezen en op grond van artikel 91 van die verordening een zo gering mogelijk aantal rechterlijke instanties moet worden aangewezen voor het beslechten van geschillen inzake inbreuk en geldigheid van Gemeenschapsmerken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
Artikel 2
In afwijking van artikel 994 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wordt een beslissing van het Bureau, bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de verordening, aangemerkt als een beslissing gegeven door de rechter van een vreemde Staat als bedoeld in artikel 985 van eerdergenoemd wetboek.
Artikel 3
Voor alle vorderingen als bedoeld in artikel 92 van de verordening is in eerste aanleg uitsluitend bevoegd de rechtbank Den Haag en in kort geding, de voorzieningenrechter van de rechtbank die op grond van artikel 4.6 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) bevoegd is.