Home

Onderworpenheidsvereiste in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001

Geldig vanaf 1 januari 2001
Geldig vanaf 1 januari 2001

Onderworpenheidsvereiste in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001

Besluit IFZ2000/1329M

Versies van huidig besluit

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2001]

De plv. Directeur-Generaal voor Fiscale Zaken heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht naar aanleiding van de Belastingherziening 2001 en dient ter vervanging van het besluit van 12 januari 1999, nr. IFZ98/1535 M.

1. Inleiding

Mij is in een aantal concrete gevallen gevraagd hoe het onderworpenheidsvereiste in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna het Besluit) dient te worden uitgelegd.

De invulling van het onderworpenheidsvereiste blijkt in de praktijk onduidelijk te zijn wanneer de andere Mogendheid geen jaarlijkse belasting naar het inkomen of de winst heft, maar wel een zogenaamde branch profit tax bij overmaking van winsten aan het hoofdhuis; de vraag rijst dan of er wordt voldaan aan het onderworpenheidsvereiste. De invulling van het onderworpenheidsvereiste blijkt in de praktijk soms ook onduidelijk te zijn wanneer er weliswaar sprake is van formele onderworpenheid, maar er feitelijk geen heffing plaatsvindt.

2. Onderworpenheid algemeen

In beginsel is het niet vereist dat er daadwerkelijk belasting over het buitenlandse inkomen of de winst is verschuldigd, noch dat er belastingheffing over het volle bedrag van dat inkomen of de winst plaatsvindt. Dit zijn, net als het tarief van de belasting, zaken die in beginsel de andere Mogendheid aangaan. Een en ander betekent echter niet dat een belastingplichtige kan volstaan met een enkele verwijzing naar heffingsbepalingen van het andere land. Met betrekking tot het aannemelijk maken dat in een desbetreffend geval aan het onderworpenheidsvereiste is voldaan, kan worden verlangd dat – naast de verwijzing naar de relevante bepalingen – een aanslag of andere in principe door de buitenlandse fiscus gewaarmerkte bescheiden waaruit die onderworpenheid van het vrij te stellen inkomen blijkt, worden getoond; een redelijke verdeling van de bewijslast brengt dat met zich mee. Indien belastingplichtige dergelijke bescheiden niet kan overleggen, is de uitgangspositie dat niet is voldaan aan de onderworpenheidseis.

3. Branch profit taxes

4. Geen heffing