Home

Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, invordering, lease, leaseregeling, goed koopmansgebruik

Geldig vanaf 1 januari 2020
Geldig vanaf 1 januari 2020

Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, invordering, lease, leaseregeling, goed koopmansgebruik

Besluit 2019-166072

Voorafgaande besluiten
AFZ99/3262M, RTB2001/2503M
Versies van huidig besluit

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2020]

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

In dit besluit is beleid opgenomen over leasing. In het besluit is de zogenoemde leaseregeling uit het besluit van 15 november 1999, nr. AFZ 99/3262M, Stcrt. 1999, 225, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 2001, RTB2001/2423M, Stcrt. 2001, 122, opgenomen. Daarbij zijn de vragen en antwoorden uit het besluit van 20 juli 2001, RTB2001/2503M, ingevoegd. Daarnaast is een beleidsstandpunt opgenomen over IFRS 16 en goed koopmansgebruik.

In dit besluit zijn in onderdeel 2 vragen en antwoorden uit het besluit van 20 juli 2001 ingevoegd in de leaseregeling uit het besluit van 15 november 1999, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 juni 2001:

  • Onderdeel 2, aanhef: opname van vraag en antwoord 1 en 10;

  • Onderdeel 2.1: opname van vraag en antwoord 3, 4, 5 en 6;

  • Onderdeel 2.2, aanhef: opname van en verduidelijking van vraag en antwoord 2;

  • Onderdeel 2.2.1, onder toelichting voorwaarde 3: opname van vraag en antwoord 8, hierbij is het voorbeeld aangepast;

  • Onderdeel 2.5: in aangepaste vorm opname van vraag en antwoord 9.

Niet verwerkt zijn de volgende (aspecten van) vragen en antwoorden:

  • De zin “fiscale subsidies hebben er geen invloed op” van vraag en antwoord 3;

  • Vraag en antwoord 7;

  • Het voorbeeld windmolenpark uit vraag en antwoord 11;

  • Vraag en antwoord 12;

  • Vraag en antwoord 13.

Vraag en antwoord 13 is niet opgenomen omdat deze zijn belang heeft verloren.

Met het niet opnemen van de overige (aspecten van) vragen en antwoorden is inhoudelijk geen wijziging beoogd.

Niet alle bijzondere bepalingen uit voornoemd besluit van 15 november 1999 zijn opgenomen. Bijzondere bepaling 1 is niet meer opgenomen omdat deze bepaling niet passend is bij het risico dat een lessor moet lopen. Een aanpassing van de overeenkomst is een nieuw beoordelingsmoment. Bijzondere bepaling 3 betrof een situatie van vooroverleg met de inspecteur. Dit vooroverleg is nog steeds mogelijk binnen de kaders van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Bijzondere bepaling 4 is niet opgenomen omdat deze zijn belang heeft verloren.

Met de tekstuele wijzigingen in onderdeel 2 ten opzichte van de vorige besluiten is overigens ook geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Nieuw in dit besluit is onderdeel 3, IFRS 16, operationele lease en jaarwinstbepaling lessee.

1. Inleiding

1.1. Gebruikte afkortingen en begrippen

2. Leaseregeling

Het is wenselijk om in het kader van de invordering en voor de heffing van inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting leaseovereenkomsten zoveel mogelijk gelijk te behandelen. In dit onderdeel wordt daarom en uitsluitend voor de toepassing van het bodemrecht ex artikel 22, derde lid, IW 1990, alsmede voor de toepassing van artikel 3.30, eerste lid, van de Wet IB 2001 en van de investeringsfaciliteiten, onder voorwaarden zekerheid gegeven over de vraag of de leaseovereenkomst voor de toepassing van de voornoemde bepalingen als een operationele leaseovereenkomst wordt aangemerkt (leaseregeling).

Hierbij is er mee volstaan aan te geven onder welke, cumulatieve, voorwaarden de lessor als fiscaal eigenaar van het leaseobject wordt aangemerkt. Als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, is in fiscaal opzicht altijd sprake van operationele leasing. In zoverre is sprake van een ‘safe harbour’-regeling. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, ontstaat onzekerheid over de aard van de lease. Het niet voldoen aan de voorwaarden heeft niet automatisch tot gevolg dat de lessee als fiscaal eigenaar wordt aangemerkt voor de toepassing van artikel 3.30 Wet IB 2001 en van de investeringsfaciliteiten. Aan de hand van de leaseovereenkomst en de overige relevante feiten en omstandigheden van het geval wordt dan beoordeeld wie fiscaal eigenaar is van het leaseobject.

Voor de toepassing van het bodemrecht betekent het niet voldoen aan de gestelde voorwaarden dat het terughoudende beleid van paragraaf 22.8.10 van de Leidraad Invordering 2008 niet van toepassing is.

2.1. Verduidelijking begrippen leaseregeling

2.2. Criteria

2.2.1. Het positieve en/of negatieve restwaarderisico

2.3. Invordering

2.3.1. Reële eigendom

2.3.2. Onderhoudscontract en afnamebeding

2.3.3. Bijzonder kredietbeheer en bedrijfsinmenging

2.4. Bijzondere bepaling

2.5. Competentie beoordeling leaseovereenkomst

3. IFRS 16, operationele lease en jaarwinstbepaling lessee

4. Ingetrokken en vervallen besluiten

5. Inwerkingtreding besluit