Universele uitvoeringsvoorschriften belastingverdragen 2025, uitgezonderd het belastingverdrag met de VS
Universele uitvoeringsvoorschriften belastingverdragen 2025, uitgezonderd het belastingverdrag met de VS
Besluit 2025-20848
- Voorafgaande besluiten
- DGB2015-5569M, DGB2011/525M, DGB2015/70M, CPP2007/556M
Opschrift
Aanhef
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit bevat de universele Nederlandse voorschriften voor de uitvoering van het dividendartikel en het interestartikel in belastingverdragen, uitgezonderd het belastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika, voor de heffing van dividendbelasting geheven op grond van de Wet op de dividendbelasting 1965.
Artikel 1. Inleiding
In verband met de heffing van dividendbelasting op basis van de Wet op de dividendbelasting 1965 bevat dit besluit voorschriften voor de uitvoering van het dividendartikel en het interestartikel in:
de door Nederland gesloten verdragen tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (en naar het vermogen) en het voorkomen van het ontgaan (en ontwijken) van belasting, (met Protocol),
de regelingen tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen die Nederland heeft getroffen voor een land binnen het Koninkrijk,
Dit besluit is niet van toepassing op het belastingverdrag met de Verenigde Staten van Amerika.1
Artikel 1.2. Onderscheid deelnemingsdividend en portfoliodividend
In de door Nederland gesloten verdragen wordt voor dividenden onderscheid gemaakt tussen 'portfoliodividenden' en 'deelnemingsdividenden'. Voor ‘portfoliodividenden’ (ook wel aangeduid als ‘beleggingsdividenden’) bedraagt het bronheffingspercentage in de belastingverdragen als regel 15%. In een aantal verdragen is voor portfoliodividenden echter een percentage van 10% overeengekomen.
Voor deelnemingsdividenden is in de belastingverdragen in het algemeen een lager bronheffingspercentage (10%, 5% of 0%) overeengekomen. Dit verlaagde tarief is doorgaans gebonden aan een in de belastingverdragen vastgelegde minimum belang (doorgaans 10% of 25%), veelal aangevuld met een minimum houdsterperiode. Waar hierna van 'deelnemingsdividenden' wordt gesproken, worden daarmee steeds dividenden bedoeld uit een door een lichaam gehouden deelneming die ten minste voldoet aan de in het desbetreffende belastingverdrag gestelde minimumeisen. Alle andere dividenden worden gerekend tot de 'portfoliodividenden', die derhalve ook betrekking kunnen hebben op niet-natuurlijke personen.
Artikel 1.3. Multilateraal instrument
Het Multilaterale Instrument (MLI) is voor Nederland in werking getreden met ingang van 1 juli 2019. Daarmee is per 1 januari 2020 het MLI van toepassing geworden op verschillende Nederlandse bilaterale belastingverdragen. Als gevolg van het MLI is een aantal bepalingen, veelal gericht op het voorkomen van verdragsmisbruik, van toepassing geworden, waardoor (de werking van) het betreffende belastingverdrag wijzigt. Een van deze bepalingen betreft een algemene antimisbruiktoets, de Principal Purposes Test (PPT).
Op basis van de PPT worden verdragsvoordelen niet toegekend als een constructie is opgezet of een transactie is aangegaan met als een van de voornaamste doelen om toegang tot een voordeel van het belastingverdrag te verkrijgen, tenzij de toekenning van dat voordeel in de gegeven omstandigheden in overeenstemming zou zijn met doel en strekking van de relevante verdragsbepaling(en).