Home

Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen

Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen

Artikel 1

4.

De lidstaten dragen ten aanzien van aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen zorg voor een nauwe, snelle, rechtstreekse en doeltreffende samenwerking met de Commissie en onderling. Iedere lidstaat richt daartoe één instantie op of wijst die aan, die ten minste verantwoordelijk is voor de coördinatie en de contacten inzake die aangelegenheden. Daarvoor wordt bij voorkeur de officiële plantenziektekundige dienst aangewezen die op grond van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten is ingesteld.

De instantie en latere wijzigingen worden aan de andere lidstaten en de Commissie gemeld.

De instantie kan volgens de procedure van artikel 18, lid 2, worden gemachtigd taken op het gebied van de coördinatie en de contacten aan een andere dienst op te dragen of te delegeren, voorzover die taken verband houden met specifieke onder deze richtlijn vallende fytosanitaire aangelegenheden.

Artikel 2

1.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)planten:

levende planten en nader omschreven levende delen van planten, met inbegrip van zaden.

Onder levende delen van planten worden onder meer verstaan:

  • vruchten — in botanische zin — die niet door middel van diepvriezen worden bewaard;

  • groenten die niet door middel van diepvriezen worden bewaard;

  • wortelknollen, knollen, stengelknollen, bollen, wortelstokken;

  • snijbloemen;

  • takken met loof;

  • gevelde bomen die nog van loof zijn voorzien;

  • bladeren, loof;

  • plantenweefselcultures;

  • levende pollen;

  • enten, stekken, knoppen;

  • andere plantendelen, welke nader kunnen worden bepaald volgens de procedure van artikel 18, lid 2.

Onder „zaden” worden zaden in botanische zin verstaan, met uitzondering van zaden voor andere dan plantdoeleinden;

b)plantaardige producten:
voortbrengselen van plantaardige oorsprong die niet verwerkt zijn of die een eenvoudige bewerking hebben ondergaan, voorzover het geen planten betreft;
c)opplant:
iedere handeling betreffende het plaatsen van planten teneinde hun verdere groei of vermeerdering te bewerkstelligen;
d)voor opplant bestemde planten:
  • planten die reeds zijn geplant en zijn bestemd om geplant te blijven of om opnieuw te worden geplant nadat zij zijn binnengebracht, of

  • planten die nog niet zijn geplant op het tijdstip van het binnenbrengen ervan, maar bestemd zijn om nadien te worden geplant;

e)schadelijke organismen:
alle soorten, stammen en biotypen van planten, dieren of ziekteverwekkers die schadelijk zijn voor planten of plantaardige producten;
f)plantenpaspoort:

een officieel label dat bewijst dat aan de fytosanitaire normen en aan de bijzondere eisen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld, is voldaan, en dat daartoe:

  • op communautair niveau voor verschillende soorten planten of plantaardige producten is gestandaardiseerd en

  • is opgesteld door de verantwoordelijke officiële instantie van een lidstaat en afgegeven overeenkomstig de toepassingsbepalingen betreffende de bijzonderheden van de procedure voor de afgifte van plantenpaspoorten.

Voor specifieke soorten producten kunnen volgens de procedure van artikel 18, lid 2 andere overeengekomen officiële merktekens dan het label worden vastgesteld.

De standaardisatie geschiedt volgens de procedure van artikel 18, lid 2. In het kader van deze standaardisatie worden verschillende merktekens vastgesteld voor plantenpaspoorten die, overeenkomstig artikel 10, lid 1, tweede alinea, niet voor alle delen van de Gemeenschap geldig zijn;

g)de verantwoordelijke officiële instanties van een lidstaat zijn:

  1. de officiële organisatie(s) ter bescherming van planten van een lidstaat, als bedoeld in artikel 1, lid 4, of

  2. een overheidsinstantie, die:

    • hetzij op nationaal niveau is ingesteld,

    • hetzij — onder toezicht van de nationale autoriteiten, binnen door de grondwet van de betrokken lidstaat vastgestelde grenzen — op regionaal niveau is ingesteld.

    De verantwoordelijke officiële instanties van een lidstaat kunnen, overeenkomstig de nationale wetgeving, de in deze richtlijn bedoelde taken die onder hun gezag en toezicht moeten worden verricht, overdragen aan een publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon, op voorwaarde dat deze rechtspersoon en de leden daarvan geen enkel persoonlijk voordeel trekken uit het resultaat van de maatregel die zij nemen.

    De verantwoordelijke officiële instanties van een lidstaat zien erop toe dat de in de tweede alinea bedoelde rechtspersoon krachtens zijn officieel goedgekeurde statuten, uitsluitend belast is met specifieke taken van openbaar belang, met uitzondering van laboratoriumtests, die deze rechtspersoon kan uitvoeren, zelfs indien de laboratoriumtests geen deel uitmaken van zijn specifieke taken van openbaar belang.

    Niettegenstaande de derde alinea, kunnen de verantwoordelijke officiële instanties van een lidstaat de in deze richtlijn bedoelde laboratoriumtests overdragen aan een rechtspersoon die niet aan die bepaling voldoet.

    De laboratoriumtests kunnen alleen worden overgedragen op voorwaarde dat de verantwoordelijke officiële instantie tijdens de gehele duur van de overdracht ervoor zorgt dat de rechtspersoon waaraan zij de laboratoriumtests overdraagt, onpartijdigheid, kwaliteit en de bescherming van vertrouwelijke informatie kan garanderen, en er geen belangenconflict bestaat tussen de uitoefening van de aan hem overgedragen taken en zijn andere activiteiten.

    De lidstaten zorgen voor een nauwe samenwerking van de in de eerste alinea, onder ii), bedoelde instanties met de onder i) bedoelde instanties.

    Bovendien kan, overeenkomstig de procedure van artikel 18, lid 2, een andere namens de in de eerste alinea, onder i), bedoelde instantie(s) ingestelde rechtspersoon die onder het gezag en toezicht van een dergelijke instantie handelt, worden erkend, op voorwaarde dat deze rechtspersoon geen enkel persoonlijk voordeel trekt uit het resultaat van de maatregelen die hij neemt.

    De in artikel 1, lid 4, bedoelde instantie deelt de Commissie mee welke instanties de verantwoordelijke officiële instanties in de betrokken lidstaat zijn. De Commissie geeft deze informatie door aan de andere lidstaten;

i)officiële constatering of maatregel:

een constatering die is gedaan of een maatregel die is genomen, onverminderd artikel 21,

  • door vertegenwoordigers van de officiële nationale organisatie ter bescherming van planten van een derde land of door onder hun verantwoordelijkheid handelende, technisch gekwalificeerde en door die officiële nationale organisatie ter bescherming van planten naar behoren gemachtigde andere ambtenaren, in geval van constateringen of maatregelen die verband houden met de afgifte van fytosanitaire certificaten en fytosanitaire certificaten voor wederuitvoer, of het elektronische equivalent daarvan

  • in alle andere gevallen, door dergelijke vertegenwoordigers of ambtenaren, dan wel door gekwalificeerde beambten in dienst van één van de verantwoordelijke officiële instanties van een lidstaat, op voorwaarde dat dergelijke beambten geen enkel persoonlijk voordeel trekken uit het resultaat van de maatregelen die zij treffen, en aan minimumnormen inzake kwalificatie voldoen.

De lidstaten dragen er zorg voor dat hun ambtenaren en gekwalificeerde beambten de nodige kwalificaties hebben voor een correcte toepassing van deze richtlijn. Voor deze kwalificaties kunnen volgens de procedure van artikel 18, lid 2 richtsnoeren worden vastgesteld.

De Commissie stelt in het kader van het Permanent Plantenziektekundig Comité communautaire programma's op, op de toepassing waarvan zij toezicht uitoefent betreffende de aanvullende opleiding van de hierboven bedoelde ambtenaren en gekwalificeerde beambten, teneinde de op nationaal niveau verworven kennis en opgedane ervaring op het niveau van de voornoemde kwalificaties te brengen. Zij draagt bij in de financiering van deze aanvullende opleiding en stelt voor, de hiertoe noodzakelijke kredieten in de communautaire begroting op te nemen;

j)plaats van binnenkomst:
de plaats waar planten, plantaardige producten of andere materialen voor het eerst in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht: de luchthaven in het geval van luchtvervoer, de haven in het geval van zee- of binnenvaartvervoer, het station in het geval van railvervoer en in alle andere gevallen de plaats waar het douanekantoor is gevestigd dat verantwoordelijk is voor het gebied waar de op land gelegen buitengrens van de Gemeenschap is overschreden;
k)officiële instantie van de plaats van binnenkomst:
de officiële instantie in een lidstaat die verantwoordelijk is voor de plaats van binnenkomst;
l)officiële instantie van bestemming:
de officiële instantie in een lidstaat die verantwoordelijk is voor het gebied waar het „douanekantoor van bestemming” is gevestigd;
m)douanekantoor van de plaats van binnenkomst:
het kantoor van de plaats van binnenkomst als omschreven in punt j);
n)douanekantoor van bestemming:
het kantoor van bestemming in de zin van artikel 340 ter, punt 3, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(1);
p)zending:
een hoeveelheid goederen die vergezeld gaat van één document ten behoeve van douane- of andere formaliteiten, zoals een fytosanitair certificaat of een ander document of merkteken; een zending kan uit één of meer partijen bestaan;
q)douanebestemming:
de in artikel 4, punt 15, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(2) genoemde douanebestemmingen;
r)douanevervoer:
het in artikel 91 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 bedoelde vervoer van goederen waarop douanetoezicht wordt gehouden van een plaats in het douanegebied van de Gemeenschap naar een andere plaats in het douanegebied van de Gemeenschap.

Artikel 3

1.

De lidstaten schrijven voor dat de in bijlage I, deel A, genoemde schadelijke organismen niet op hun grondgebied mogen worden binnengebracht.

2.

De lidstaten schrijven voor dat de in bijlage II, deel A, genoemde planten of plantaardige producten niet op hun grondgebied mogen worden binnengebracht, indien zij zijn aangetast door de schadelijke organismen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd.

3.

De leden 1 en 2 zijn, onder voorwaarden die volgens de procedure van artikel 18, lid 2, kunnen worden vastgesteld, niet van toepassing bij een lichte aantasting van andere dan voor opplant bestemde planten door in bijlage I, deel A, of in bijlage II, deel A, vermelde schadelijke organismen, of wanneer er geschikte toleranties zijn vastgesteld voor in bijlage II, deel A, rubriek II, genoemde schadelijke organismen wat betreft voor opplant bestemde planten die tevoren zijn geselecteerd in overeenstemming met de autoriteiten die de lidstaten op fytosanitair gebied vertegenwoordigen, op basis van een relevante risicoanalyse van de ziekte of plaag.

4.

De lidstaten schrijven voor dat de leden 1 en 2 met ingang van 1 juni 1993 ook van toepassing zijn op de verspreiding van de betrokken schadelijke organismen via wegen die verband houden met het verkeer van planten, plantaardige producten of andere materialen binnen het grondgebied van een lidstaat.

5.

De lidstaten schrijven voor dat vanaf 1 juni 1993:

  1. de in bijlage I, deel B, genoemde schadelijke organismen;

  2. de in bijlage II, deel B, genoemde planten en plantaardige producten, indien deze door de in die rubriek genoemde relevante schadelijke organismen zijn aangetast,

niet in de desbetreffende beschermde gebieden mogen worden binnengebracht of verspreid.

6.

Volgens de procedure van artikel 18, lid 2 worden:

  1. de in de bijlagen I en II genoemde schadelijke organismen als volgt ingedeeld:

    • organismen waarvan niet bekend is of zij in enig deel van de Gemeenschap worden aangetroffen en die voor de gehele Gemeenschap relevant zijn; deze worden opgenomen in bijlage I, deel A, rubriek I, respectievelijk in bijlage II, deel A, rubriek II;

    • organismen waarvan bekend is dat zij in de gehele Gemeenschap worden aangetroffen maar waarvan de aanwezigheid endemisch noch geconstateerd is en die voor de gehele Gemeenschap relevant zijn; deze worden opgenomen in bijlage I, deel A, rubriek II, respectievelijk in bijlage II, deel A, rubriek II;

    • andere organismen; deze worden opgenomen in bijlage I, deel B, respectievelijk in bijlage II, deel B, samen met het beschermde gebied waarvoor zij relevant zijn;

  2. schadelijke organismen geschrapt, die in één of meer delen van de Gemeenschap endemisch zijn of geconstateerd, behalve die welke bedoeld zijn onder a), tweede en derde streepje;

  3. de titels van de bijlagen I en II en de verschillende delen en rubrieken daarvan aan de punten a) en b) aangepast.

7.

Er kunnen volgens de procedure van artikel 18, lid 2, uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld waarin de voorwaarden worden bepaald voor het binnenbrengen of verspreiden op het grondgebied van de lidstaten van:

  1. organismen waarvan vermoed wordt dat zij schadelijk voor planten of plantaardige producten zijn, doch die niet in de bijlagen I en II zijn opgenomen;

  2. organismen die in bijlage II zijn opgenomen, maar voorkomen op andere dan de in die bijlage genoemde planten of plantaardige producten, en waarvan vermoed wordt dat zij schadelijk voor planten en plantaardige producten zijn;

  3. in de bijlagen I en II opgenomen, geïsoleerde organismen, die als zodanig als schadelijk voor planten en plantaardige producten worden beschouwd.

8.

Overeenkomstig de voorwaarden die volgens de procedure van artikel 18, lid 2, worden vastgesteld, gelden lid 1 alsmede lid 5, onder a), en lid 2 alsmede lid 5, onder b), en lid 4 niet voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden.

9.

Nadat de in lid 7 bedoelde maatregelen zijn vastgesteld, geldt dit lid, overeenkomstig de voorwaarden die volgens de procedure van artikel 18, lid 2, worden vastgesteld, niet voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden.

Artikel 4

1.

De lidstaten schrijven voor dat de in bijlage III, deel A, genoemde planten of plantaardige producten niet op hun grondgebied mogen worden binnengebracht, voorzover deze van oorsprong zijn uit de landen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd.

2.

De lidstaten schrijven voor dat met ingang van 1 juni 1993 de in bijlage III, deel B, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen niet in de betrokken op hun grondgebied gelegen beschermde gebieden mogen worden binnengebracht.

3.

Bijlage III wordt volgens de procedure van artikel 18, lid 2 zodanig herzien dat in deel A de planten, plantaardige producten en andere materialen worden vermeld die voor alle delen van de Gemeenschap fytosanitaire risico's opleveren en in deel B de planten, plantaardige producten en andere materialen die slechts voor beschermde gebieden fytosanitaire risico's opleveren. De beschermde gebieden worden in die bijlage gespecificeerd.

4.

Met ingang van 1 juni 1993 is lid 1 niet meer op planten, plantaardige producten en andere materialen van oorsprong uit de Gemeenschap van toepassing.

5.

Overeenkomstig de voorwaarden die volgens de procedure van artikel 18, lid 2 worden vastgesteld, gelden de leden 1 en 2 niet voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden.

6.

Voorzover geen gevaar voor verspreiding van schadelijke organismen bestaat, kan een lidstaat bepalen dat de leden 1 en 2 in bepaalde afzonderlijke gevallen niet van toepassing zijn op planten, plantaardige producten en andere materialen, die in zijn onmiddellijke grensgebied met een derde land worden geteeld, geproduceerd of gebruikt en in deze lidstaat worden binnengebracht om daarmee op nabijgelegen plaatsen in de grensstreek van zijn grondgebied te worden bewerkt.

Wanneer de lidstaat zo'n ontheffing verleent, moet hij de plaats en de naam van degene die de bewerking uitvoert, specificeren. Deze gegevens, die regelmatig moeten worden bijgewerkt, dienen ter beschikking van de Commissie te staan.

Planten, plantaardige producten en andere materialen die onder een ontheffing uit hoofde van de eerste alinea vallen, moeten vergezeld gaan van een bewijsstuk waarin de plaats in het betrokken derde land is vermeld vanwaar de bedoelde planten, plantaardige producten en andere materialen afkomstig zijn.

Artikel 5

1.

De lidstaten schrijven voor, dat de in bijlage IV, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen slechts op hun grondgebied mogen worden binnengebracht, indien is voldaan aan de bijzondere eisen die daarbij in dat deel van die bijlage worden vermeld.

2.

De lidstaten verbieden met ingang van 1 juni 1993 het in de beschermde gebieden binnenbrengen van de in bijlage IV, deel B, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen en het verkeer ervan binnen die gebieden, tenzij is voldaan aan de bijzondere eisen die in dat deel van de bijlage worden vermeld.

3.

Bijlage IV wordt aan de hand van de in artikel 3, lid 6, vastgestelde criteria volgens de procedure van artikel 18, lid 2 herzien.

4.

De lidstaten schrijven voor dat, met ingang van 1 juni 1993, het bepaalde in lid 1 ook van toepassing is op het verkeer van planten, plantaardige producten of andere materialen binnen het grondgebied van een lidstaat, zulks evenwel onverminderd artikel 6, lid 7. Het bepaalde in dit lid en in de leden 1 en 2 geldt niet voor het verkeer van kleine hoeveelheden planten, plantaardige producten, voedingsmiddelen of diervoeders wanneer deze bestemd zijn voor gebruik door de eigenaar of door de ontvanger voor niet-industriële en niet-commerciële doeleinden of voor verbruik tijdens het vervoer, op voorwaarde dat er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen.

5.

Overeenkomstig de voorwaarden die volgens de procedure van artikel 18, lid 2 worden vastgesteld, gelden de leden 1, 2 en 4 niet voor proefnemingen, noch voor wetenschappelijke doeleinden noch voor selectiewerkzaamheden.

6.

Voorzover geen gevaar voor verspreiding van schadelijke organismen bestaat, kan een lidstaat bepalen dat de leden 1, 2 en 4 in bepaalde afzonderlijke gevallen niet van toepassing zijn op planten, plantaardige producten en andere materialen, die in zijn onmiddellijke grensgebied met een derde land worden geteeld, geproduceerd of gebruikt en in deze lidstaat worden binnengebracht om daarmee op nabijgelegen plaatsen in de grensstreek van zijn grondgebied te worden bewerkt.

Wanneer de lidstaat zo'n ontheffing verleent, moet hij de plaats en de naam van degene die de bewerking uitvoert, specificeren. Deze gegevens, die regelmatig moeten worden bijgewerkt, dienen ter beschikking van de Commissie te staan.

Planten, plantaardige producten en andere materialen die onder een ontheffing uit hoofde van de eerste alinea vallen, moeten vergezeld gaan van een bewijsstuk waarin de plaats in het betrokken derde land is vermeld vanwaar de bedoelde planten, plantaardige producten en andere materialen afkomstig zijn.

Artikel 6

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13 bis

Artikel 13 ter

Artikel 13 quater

Artikel 13 quinquies

Artikel 13 sexies

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15 bis

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 27 bis

BIJLAGE VIII bis