Hof van Justitie EU 16-12-1993 ECLI:EU:C:1993:945
Hof van Justitie EU 16-12-1993 ECLI:EU:C:1993:945
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 16 december 1993
Uitspraak
Arrest van het Hof (Vijfde kamer)
16 december 1993(*)
In zaak C-334/92,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Tribunal Superior de Justicia de Cataluña (Spanje), in het aldaar aanhangig geding tussen
T. Wagner Miret
enFondo de Garantía Salarial,
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, D. A. O. Edward, R. Joliét, G. C. Rodríguez Iglesias en F. Grévisse, rechters,
advocaatgeneraal: C. O. Lenz
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
-
T. Wagner Miret, vertegenwoordigd door F. Varela Castro, advocaat te Barcelona,
-
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Banks en B. Rodríguez Galindo, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,
-
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de Commissie ter terechtzitting van 15 juli 1993,
gehoord de conclusie van de advocaatgeneraal ter terechtzitting van 15 juli 1993,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 31 juli 1992, ingeschreven ter griffie van het Hof op 4 augustus daaraanvolgend, heeft het Tribunal Superior de Justicia de Cataluña (Spanje) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB 1980, L 283, biz. 23; hierna: „richtlijn 80/987”), zoals gewijzigd bij richtlijn 87/164/EEG van de Raad van 2 maart 1987 (PB 1987, L 66, biz. 11).
2 Die vragen zijn gesteld in een geding waarin T. Wagner Miret (verzoeker in het hoofdgeding; hierna: „verzoeker”), die een hoge leidinggevende functie bekleedde in een onderneming die insolvent is verklaard, van het Fondo de Garantía Salarial de betaling van achterstallig salaris vordert.
3 Richtlijn 80/987 verplicht de Lid-Staten de nodige maatregelen te treffen opdat waarborgfondsen de onvervulde aanspraken honoreren van -werknemers wier werkgever insolvent is verklaard.
4 In Spanje is een waarborgfonds ingesteld bij artikel 33 van wet nr. 8/80 van 10 maart 1980 inzake het statuut van de werknemers („Estatuto de los Trabajadores”; hierna: „werknemersstatuut”), dat wil zeggen vóór de vaststelling van richtlijn 80/987.
5 Bij zijn toetreding tot de Europese Gemeenschappen heeft het Koninkrijk Spanje het niet noodzakelijk geoordeeld, zijn nationale recht te wijzigen om het met die richtlijn in overeenstemming te brengen.
6 Blijkens het dossier is de Spaanse rechter van oordeel, dat de in artikel 33 van het werknemersstatuut voorziene bescherming niet geldt voor hoger leidinggevend personeel. Artikel 15 van koninklijk besluit nr. 1382/85 van 1 augustus 1985, dat betrekking heeft op de door dergelijk personeel genoten waarborgen, verwijst namelijk nergens naar die bepaling. Daarentegen bestaat in de Spaanse rechtspraak geen eenstemmigheid over de vraag, of hoger leidinggevend personeel bedoelde bescherming kan verlangen met een beroep op de bepalingen van richtlijn 80/987.
7 Verzoeker, die binnen de onderneming CEP Cataluna SA een hoge leidinggevende functie bekleedde, werd ontslagen in het kader van een op 24 november 1989 door het hoofd van de territoriale dienst voor de arbeid van de autonome gemeenschap Catalonië goedgekeurde reorganisatieprocedure. Daar de onderneming insolvent werd verklaard, stelde verzoeker bij de Juzgado de lo Social no 27 de Barcelona een vordering in tot betaling van zijn onvervulde loonaanspraken over de maanden oktober en november 1989 alsmede van een naar evenredigheid vastgestelde ontslagvergoeding. Het ging om een bedrag van in totaal 434 880 PTA. Bij vonnis van 18 december 1991 werd die vordering afgewezen op grond dat verzoeker de hoedanigheid van hoger leidinggevend personeel had.
8 Verzoeker ging van dat vonnis in beroep bij het Tribunal Superior de Justicia de Cataluña, dat het Hof de volgende vragen heeft voorgelegd:
Is richtlijn 80/987/EEG van 20 oktober 1980 van toepassing op alle werknemers, met uitzondering van die welke in de bijlage bij die richtlijn (zie richtlijn 87/164/EEG van 11 maart 1987) van de werkingssfeer ervan zijn uitgesloten?
Kan hoger leidinggevend personeel, ofschoon Spanje deze categorie van werknemers in de bijlage bij richtlijn 87/164/EEG van 11 maart 1987 — die na de toetreding van Spanje tot de Gemeenschap de oorspronkelijke bijlage heeft aangevuld — niet met zoveel woorden heeft uitgezonderd, niettemin van de algemene toepassing van de in richtlijn 80/987/EEG voorziene waarborgen worden uitgesloten?
Zo de in richtlijn 80/987/EEG voorziene waarborgen van toepassing blijken te zijn op hoger leidinggevend personeel in Spanje, moet de concrete toepassing daarvan dan worden verzekerd door het orgaan dat daartoe voor de overige werknemers is aangewezen (Fondo de Garantía Salarial), of moet daaraan gestalte worden gegeven via een rechtstreeks op de staat rustende verplichting tot schadeloosstelling?”
De eerste twee vragen
9 Met zijn eerste twee vragen wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of hoger leidinggevend personeel van de werkingssfeer van richtlijn 80/987 kan worden uitgesloten, ofschoon het niet wordt genoemd in punt I van de bijlage bij die richtlijn.
10 Richtlijn 80/987 is ingevolge artikel 1, lid 1, van toepassing op uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voortvloeiende aanspraken van werknemers tegenover werkgevers die in staat van insolventie verkeren. Op grond van artikel 1, lid 2, kunnen de Lid-Staten evenwel „de aanspraken van bepaalde categorieën werknemers van de werkingssfeer van de[ze] richtlijn uitsluiten op grond van de bijzondere aard van de arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding van de werknemers of op grond van het bestaan van andere waarborgen die de werknemers een zelfde mate van bescherming bieden als deze richtlijn”. De lijst van de uitgesloten categorieën van werknemers is opgenomen in punt I van de bijlage bij de richtlijn.
11 Volgens artikel 2, lid 2, van de richtlijn wordt de inhoud van het begrip werknemer bepaald door het nationale recht.
12 Hieruit volgt, dat richtlijn 80/987 van toepassing is op alle categorieën van werknemers die in het nationale recht van een Lid-Staat als zodanig worden gedefinieerd, met uitzondering van die welke in haar bijlage worden genoemd.
13 Het Koninkrijk Spanje heeft gebruik gemaakt van de door artikel 1, lid 2, van de richtlijn geboden mogelijkheid en verzocht om door natuurlijke personen tewerkgesteld huispersoneel van de werkingssfeer van de richtlijn uit te sluiten. Die uitsluiting staat vermeld in punt I van de bijlage bij richtlijn 80/987, zoals deze naar aanleiding van de toetreding van Spanje is gewijzigd bij richtlijn 87/164/EEG van 2 maart 1987. Het Koninkrijk Spanje heeft echter niet gevraagd, hoger leidinggevend personeel in punt I van de bijlage te vermelden.
14 Mitsdien moet op de eerste twee vragen worden geantwoord, dat hoger leidinggevend personeel niet kan worden uitgesloten van de werkingssfeer van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 87/164/EEG van de Raad van 2 maart 1987, wanneer dit personeel naar nationaal recht de hoedanigheid van werknemer heeft en het niet wordt genoemd in punt I van de bijlage bij de richtlijn.
De derde vraag
15 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of hoger leidinggevend personeel krachtens richtlijn 80/987 het recht heeft om betaling van onvervulde loonaanspraken te vorderen van het waarborgfonds dat door het nationale recht is ingesteld voor andere categorieën van werknemers, en zo niet, of dit personeel het recht heeft de betrokken Lid-Staat aan te spreken tot vergoeding van de schade die is geleden als gevolg van het feit dat de richtlijn te zijnen aanzien niet is uitgevoerd.
16 In de eerste plaats zij erop gewezen, dat het Koninkrijk Spanje geen ander waarborgfonds dan het Fondo de Garantía Salarial in het leven heeft geroepen.
17 In de tweede plaats moet in herinnering worden gebracht, dat het Hof in het arrest van 19 november 1991 (gevoegde zaken C-6/90 en C-9/90, Francovich e. a., Jurispr. 1991, blz. I-5337) heeft opgemerkt (r. o. 25), dat de Lid-Staten ingevolge artikel 5 van richtlijn 80/987 over een ruime beoordelingsmarge beschikken met betrekking tot de organisatie, de werking en de financiering van de waarborgfondsen. Het concludeerde (r. o. 26), dat de bepalingen van de richtlijn weliswaar voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn waar het de bepaling van de voor de garantie in aanmerking komende kring van personen en de inhoud van die garantie betreft, doch dat zulks nog niet betekent dat particulieren zich voor de nationale rechter tegenover de staat op die bepalingen kunnen beroepen.
18 Wat meer in het bijzonder het door de nationale rechter opgeworpen probleem betreft, moet worden beklemtoond dat richtlijn 80/987 de Lid-Staten niet de verplichting oplegt, één waarborgfonds voor alle categorieën van werknemers in te stellen en dus hoger leidinggevend personeel te laten vallen onder hetzelfde waarborgfonds als voor andere categorieën van werknemers is aangewezen. Artikel 3, lid 1, laat het immers aan de Lid-Staten over om de nodige maatregelen te treffen opdat waarborgfondsen de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren.
19 Uit de aldus aan de Lid-Staten gelaten beoordelingsmarge moet worden afgeleid, dat hoger leidinggevend personeel niet met een beroep op de richtlijn betaling van onvervulde loonaanspraken kan vorderen van het waarborgfonds dat is ingesteld voor andere categorieën van werknemers.
20 In de derde plaats zij eraan herinnerd, dat elke nationale rechter bij de uitlegging en toepassing van het nationale recht ervan moet uitgaan, dat de staat de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit de betrokken richtlijn voortvloeiende verplichtingen. Zoals het Hof overwoog in zijn arrest van 13 november 1990 (zaak C-106/89, Marleasing, Jurispr. 1990, blz. I-4135, r. o. 8), moet bij de toepassing van het nationale recht, ongeacht of het daarbij gaat om bepalingen die dateren van eerdere of latere datum dan de richtlijn, de nationale rechter dit zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 189, derde alinea, EEG-Verdrag te voldoen.
21 Het beginsel van de richtlijnconforme uitlegging dient in het bijzonder door de nationale rechter te worden toegepast wanneer een Lid-Staat, zoals in casu, heeft geoordeeld, dat de van vóór de betrokken richtlijn daterende bepalingen van zijn nationale recht voldeden aan de vereisten van die richtlijn.
22 Uit de verwijzingsbeschikking lijkt te volgen, dat de nationale bepalingen niet in overeenstemming met richtlijn 80/987 kunnen worden uitgelegd en hoger leidinggevend personeel dus niet de in die richtlijn voorziene waarborgen kunnen bieden. Indien zulks het geval is, vloeit uit het arrest Francovich e. a. (reeds aangehaald) voort, dat de betrokken Lid-Staat gehouden is de schade te vergoeden die hoger leidinggevend personeel heeft geleden als gevolg van het feit dat de richtlijn te zijnen aanzien niet is uitgevoerd.
23 Mitsdien moet op de derde vraag worden geantwoord, dat a) hoger leidinggevend personeel niet krachtens richtlijn 80/987 het recht heeft om betaling van onvervulde loonaanspraken te vorderen van het waarborgfonds dat door het nationale recht is ingesteld voor andere categorieën van werknemers, en dat b) ingeval het nationale recht, ook wanneer dit in het licht van genoemde richtlijn wordt uitgelegd, hoger leidinggevend personeel niet de waarborgen kan bieden die de richtlijn voorziet, dit personeel het recht heeft de betrokken Lid-Staat aan te spreken tot vergoeding van de schade die is geleden als gevolg van het feit dat de richtlijn te zijnen aanzien niet is uitgevoerd.
Kosten
24 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Tribunal Superior de Justicia de Cataluña bij beschikking van 31 juli 1992 gestelde vragen, verklaart voor recht:
-
Hoger leidinggevend personeel kan niet worden uitgesloten van de werkingssfeer van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, zoals gewijzigd bij richtlijn 87/164/EEG van de Raad van 2 maart 1987, wanneer dit personeel naar nationaal recht de hoedanigheid van werknemer heeft en het niet wordt genoemd in punt I van de bijlage bij de richtlijn.
-
-
Hoger leidinggevend personeel heeft niet krachtens richtlijn 80/987 het recht om betaling van onvervulde loonaanspraken te vorderen van het waarborgfonds dat door het nationale recht is ingesteld voor andere categorieën van werknemers, b) Ingeval het nationale recht, ook wanneer dit in het licht van genoemde richtlijn wordt uitgelegd, hoger leidinggevend personeel niet de waarborgen kan bieden die de richtlijn voorziet, heeft dit personeel het recht de betrokken Lid-Staat aan te spreken tot vergoeding van de schade die is geleden als gevolg van het feit dat de richtlijn te zijnen aanzien niet is uitgevoerd.
-
Moitinho de Almeida
Edward
Joliét
Rodríguez Iglesias
Gravisse
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 december 1993.
De griffier
J.-G. Giraud
De president van de Vijfde kamer
J. C. Moitinho de Almeida