Home

Hof van Justitie EU 23-10-1997 ECLI:EU:C:1997:505

Hof van Justitie EU 23-10-1997 ECLI:EU:C:1997:505

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
23 oktober 1997

Uitspraak

Arrest van het Hof (Vijfde kamer)

23 oktober 1997(*)

In zaak C-375/95,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Gouloussis, juridisch adviseur, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gomez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster, tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door P. Mylonopoulos, juridisch medewerker eerste klasse bij de bijzondere dienst communautaire geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en A. Rokofyllou, bijzonder adviseur van de adjunct-minister van Buitenlandse zaken, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, Val Sainte-Croix 117,

verweerster,

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, M. Wathelet, J. C. Moitinho de Almeida, D. A. O. Edward en J.-P. Puissochet (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. La Pergola

griffier: L. Hewlett, administrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 29 mei 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 juni 1997,

het navolgende

Arrest

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 30 november 1995, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat de Helleense Republiek, door in het kader van de belasting op ingevoerde gebruikte auto's de navolgende bepalingen in te voeren en te handhaven:

  • artikel 1 van wet nr. 363/1976 (gewijzigd bij wet nr. 1676/1986), dat bij de berekening van de belastbare grondslag van de bijzondere verbruiksbelasting slechts een aftrek van 5 % van de verkoopprijs van de overeenkomstige nieuwe auto's toestaat per gebruiksjaar, welk bedrag 20 % van de waarde van de overeenkomstige nieuwe auto's niet mag overschrijden,

  • artikel 3, lid 1, van wet nr. 363/1976 (laatstelijk vervangen door artikel 2, lid 7, van wet nr. 2187/1994), dat de heffing van de forfaitaire bijzondere extra belasting regelt zonder te voorzien in een vermindering voor gebruikte auto's, en

  • artikel 1 van wet nr. 1858/1989 [zoals later gewijzigd bij wetten nrs. 1882/1990 (artikelen 37, lid 2, en 42, lid 1) en 2093/1992 (artikel 10) juncto artikel 2, lid 1, van wet nr. 2187/1994], dat alleen voor nieuwe milieuvriendelijke auto's en niet voor ingevoerde gebruikte milieuvriendelijke auto's, fiscale voordelen toekent (vermindering van de bijzondere verbruiksbelasting),

de krachtens artikel 95 EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Bij wet nr. 363/1976, gewijzigd bij wet nr. 1676/1986, is in Griekenland een bijzondere verbruiksbelasting en een forfaitaire bijzondere extra belasting ingevoerd op personenauto's die aldaar worden geïmporteerd of geassembleerd.

3 De bijzondere verbruiksbelasting is verschuldigd bij de eerste aankoop of bij de import van de auto. Het tarief varieert naar gelang van de cilinderinhoud van de motor. Het bedrag van de belasting is gelijk aan een bepaald percentage van de verkoopprijs van de auto, exclusief belasting. Wat de ingevoerde gebruikte auto's betreft, wordt de belastbare waarde berekend door de prijs van de overeenkomstige nieuwe auto's te verminderen met 5 % voor elk jaar van gebruik van de betrokken auto's, met een maximum van — in beginsel — 20 % (25 % indien de auto beschadigd is of meer dan normale slijtage vertoont).

4 De forfaitaire bijzondere extra belasting is verschuldigd bij de eerste registratie in Griekenland van een nieuwe of gebruikte auto. Tot 1994 werd het bedrag van deze belasting, die uitsluitend naar de cilinderinhoud van de auto wordt geheven, in drachmen uitgedrukt. Geïmporteerde gebruikte auto's werden op dezelfde wijze belast als nieuwe auto's, zonder enige aftrek. Sinds wet nr. 2187/1994 is het bedrag van de forfaitaire bijzondere extra belasting gelijk aan een bepaald percentage van de verkoopprijs van de auto, exclusief belasting, terwijl het tarief ervan varieert naar gelang van de cilinderinhoud van de motor. De belastbare waarde van ingevoerde gebruikte auto's wordt op dezelfde wijze bepaald als voor de bijzondere verbruiksbelasting.

5 Wet nr. 1858/1989 heeft een verlaging van de tarieven van de bijzondere verbruiksbelasting geïntroduceerd voor auto's uitgerust met zogenoemde „nieuwe” of „schone” technologie, die voldoen aan bepaalde bij decreet vastgestelde criteria. Deze tarieven zijn verder verlaagd bij wetten nrs. 1882/1990, 2093/1992 en 2187/1994. Zij bedragen bijvoorbeeld voor auto's van 1 000 cm3, 1 600 cm3 en 2 000 cm3, respectievelijk 20 %, 25 % en 45 % tegenover 80 %, 166 % en 304 % (normale tarief). De gereduceerde tarieven gelden niet voor geïmporteerde gebruikte auto's uitgerust met „nieuwe” of „schone” technologie.

6 Bij aanmaningsbrief van 31 december 1991 liet de Commissie de Helleense Republiek weten, dat zij het Griekse belastingstelsel voor personenauto's in strijd achtte met artikel 95 van het Verdrag omdat het uit andere Lid-Staten geïmporteerde gebruikte auto's benadeelde ten opzichte van gebruikte auto's die in Griekenland waren gekocht.

7 In de eerste plaats betwistte de Commissie de berekeningswijze van de grondslag van de bijzondere verbruiksbelasting op geïmporteerde gebruikte auto's. Zij stelde, dat de grondslag van de belasting voor deze categorie auto's in dit stelsel steeds hoger is dan de actuele nettowaarde van de overeenkomstige nationale auto waarop de belasting in ongebruikte staat is geheven. Dientengevolge ligt de bijzondere verbruiksbelasting op geïmporteerde gebruikte auto's duidelijk boven het resterende gedeelte van de belasting dat in de waarde van de in Griekenland gekochte gebruikte auto's is begrepen.

8 In de tweede plaats merkte de Commissie op, dat van de in Griekenland geïmporteerde gebruikte auto's de volledige forfaitaire bijzondere extra belasting wordt geheven alsof het nieuwe auto's zijn. De overbelasting van deze categorie auto's ten opzichte van de gebruikte Griekse auto's waarop de belasting bij eerste registratie is geheven, wordt hier verzwaard doordat bij de berekening van de belasting op geen enkele wijze de waardevermindering van de geïmporteerde auto's in aanmerking wordt genomen.

9 In de derde plaats stelde de Commissie, dat de gereduceerde tarieven van de bijzondere verbruiksbelasting niet gelden voor geïmporteerde gebruikte auto's met schone technologie. Aldus worden deze auto's gediscrimineerd ten opzichte van overeenkomstige Griekse gebruikte auto's die bij aankoop in ongebruikte staat de betrokken gereduceerde tarieven genoten en in de waarde waarvan een dienovereenkomstig lager belastingaandeel begrepen blijft.

10 Bij brief van 6 maart 1992 betwistte de Helleense Republiek de grieven van de Commissie. Om te beginnen stelde zij, dat de in Griekenland vervaardigde en de geïmporteerde auto's op dezelfde wijze worden belast. Zij rechtvaardigde de beperking tot 5 % per jaar, met een maximum van 20 %, van de verlaging van de belastbare waarde van de geïmporteerde gebruikte auto's (25 % in geval van beschadiging of meer dan normale slijtage), met het argument, het in het verkeer brengen van oude, vervuilende en gevaarlijke auto's te willen tegengaan. Zij voegde eraan toe, dat dit stelsel beantwoordt aan de reële waardevermindering van de auto's, gelet op het feit dat auto's in Griekenland een langere levensduur dan elders hebben en de nieuwprijs van de overeenkomstige auto die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de belasting, die is van het bouwjaar van de geïmporteerde gebruikte auto en niet die geldend in het jaar van import.

11 De Helleense Republiek stelde ook, dat voor de toepassing van de gereduceerde tarieven van de bijzondere verbruiksbelasting op geïmporteerde gebruikte auto's met schone technologie, anders dan voor nieuwe auto's die steekproefsgewijs kunnen worden gecontroleerd, een individueel controlesysteem voor elke auto zou moeten worden ingevoerd. De invoering van een dergelijk systeem stuit evenwel op onoverkomelijke praktische moeilijkheden.

12 Op 7 september 1993 heeft de Commissie de Helleense Republiek een met redenen omkleed advies gezonden, waarin zij al haar grieven herhaalde.

13 In haar antwoord van 22 november 1993 handhaafde de Helleense Republiek haar standpunt. Voorts stelde zij, dat de forfaitaire bijzondere extra belasting uniform op alle auto's van toepassing is, ongeacht of het om nationale of geïmporteerde, nieuwe of gebruikte auto's gaat. Deze belasting wordt namelijk geheven van auto's bij de eerste registratie in Griekenland en zij staat los van de waarde van het voertuig. Na dit antwoord van de Helleense Republiek heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

De eerste grief

14 Met haar eerste grief betwist de Commissie de verenigbaarheid met artikel 95 van het Verdrag van de berekeningswijze van de grondslag van de bijzondere verbruiksbelasting op geïmporteerde gebruikte auto's, voor zover daarbij de belastbare waarde van deze auto's wordt berekend door de prijs van de overeenkomstige nieuwe auto's te verminderen met 5 % per gebruiksjaar van de betrokken auto's, tot een maximum van in beginsel 20 %.

15 Primair acht de Griekse regering de door de Commissie gemaakte vergelijking tussen de behandeling van geïmporteerde gebruikte auto's en van in Griekenland gekochte gebruikte auto's volledig irrelevant, op grond dat op deze laatste de bijzondere verbruiksbelasting reeds in ongebruikte staat is geheven.

16 Om te beginnen zij opgemerkt, dat de bijzondere verbruiksbelasting niet van toepassing is op binnenlandse transacties betreffende gebruikte voertuigen, aangezien zij slechts eenmaal wordt geheven, namelijk bij de eerste aankoop van het voertuig op het nationale grondgebied, en een deel van deze belasting begrepen blijft in de waarde van deze voertuigen (zie voor een soortgelijke belasting arrest van 9 maart 1995, zaak C-345/93, Nunes Tadeu, Jurispr. 1995, blz. I-479, r. o. 10).

17 Vervolgens staat vast, dat de ingevoerde en de ter plaatse gekochte gebruikte motorvoertuigen gelijksoortige of concurrerende producten zijn. Bijgevolg is artikel 95 van het Verdrag van toepassing op de bijzondere verbruiksbelasting, wanneer deze bij de invoer van gebruikte auto's wordt geheven (arrest van 11 december 1990, zaak C-47/88, Commissie/Denemarken, Jurispr. 1990, blz. I-4509, r. o. 17).

18 Derhalve heeft de Commissie ter controle van de naleving van artikel 95 van het Verdrag terecht een vergelijking gemaakt tussen het bedrag van de bijzondere verbruiksbelasting op geïmporteerde gebruikte auto's en het restant van de belasting dat is begrepen in de waarde van in nieuwe staat in Griekenland in het verkeer gebrachte auto's bij doorverkoop aldaar.

19 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat bij de toepassing van artikel 95 van het Verdrag niet alleen moet worden gelet op het tarief van de binnenlandse belasting die al dan niet rechtstreeks op nationale en ingevoerde producten wordt gelegd, doch ook op de grondslag en de heffingsmodaliteiten van de betrokken belasting (arrest van 11 december 1990, Commissie/Denemarken, reeds aangehaald, r. o. 18; zie ook arrest van 12 mei 1992, zaak C-327/90, Commissie/Griekenland, Jurispr. 1992, blz. I-3033, r. o. 11).

20 Voorts is herhaaldelijk vastgesteld, dat artikel 95, eerste alinea, wordt geschonden wanneer de belasting op het ingevoerde product en die op het soortgelijke nationale product op verschillende wijze en volgens verschillende modaliteiten worden berekend, waardoor het ingevoerde product, zij het slechts in sommige gevallen, hoger wordt belast (zie met name arresten van 17 februari 1976, zaak 45/75, Rewe-Zentrale, Jurispr. 1976, blz. 181, r. o. 15, en 12 mei 1992, Commissie/Griekenland, reeds aangehaald, r. o. 12).

21 In casu staat vast, dat de modaliteiten ter bepaling van de belastbare waarde van geïmporteerde gebruikte auto's voor deze auto's, ongeacht de staat waarin zij verkeren, per gebruiksjaar een verlaging van de bijzondere verbruiksbelasting toestaan die slechts 5 % van de op een nieuwe auto geheven totale belasting bedraagt, waarbij deze verlaging normaliter niet meer kan bedragen dan 20 % van het totaal van deze laatste belasting ongeacht de ouderdom van het betrokken voertuig. Tegelijkertijd daalt het restant van de bijzondere verbruiksbelasting in de waarde van de op het nationale grondgebied gekochte gebruikte auto evenredig met de waardevermindering van de auto.

22 Met de Commissie dient er evenwel op te worden gewezen, dat de jaarlijkse waardevermindering van auto's gewoonlijk aanzienlijk meer dan 5 % bedraagt, dat deze waardevermindering niet lineair is, in het bijzonder de eerste jaren niet, waarin zij veel groter is dan erna, en ten slotte dat dit verschijnsel zich voortzet na het vierde jaar dat de auto's in het verkeer zijn gebracht.

23 Hieruit volgt, dat de bijzondere verbruiksbelasting op ingevoerde gebruikte auto's meestal hoger is dan het restant van de belasting dat begrepen is in de waarde van de op de Griekse markt gekochte gebruikte auto's die daar al eerder waren geregistreerd (zie in deze zin arrest Nunes Tadeu, reeds aangehaald, r. o. 14).

24 De Griekse regering heeft evenwel gesteld, dat de verminderingspercentages van de belastbare waarde van geïmporteerde gebruikte auto's beantwoorden aan de reële waardevermindering van deze voertuigen, gegeven het feit dat auto's in Griekenland een langere levensduur dan elders hebben en de nieuwprijs van de overeenkomstige auto die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de belasting, die is van het bouwjaar van de ingevoerde gebruikte auto en niet die geldend in het jaar van import.

25 Op het eerste punt volstaat de opmerking, dat de Griekse regering geen nauwkeurige gegevens over de bijzondere langere levensduur van auto's in Griekenland heeft overgelegd waardoor de stellingen van de Commissie over de normale waardevermindering van auto's zouden worden ontkracht.

26 De inaanmerkingneming van de nieuwprijs van de overeenkomstige auto's in het bouwjaar van de geïmporteerde gebruikte auto's kan de discriminerende werking van de berekeningswijze van de belastbare waarde van deze auto's slechts compenseren, indien de constructeurs de prijzen geregeld zeer sterk zouden verhogen. Gezien het onzekere karakter ervan kan een dergelijk element evenwel hóe dan ook niet de garantie bieden, dat het ingevoerde product in geen geval zwaarder wordt belast dan het overeenkomstige nationale product.

27 Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat de wijze van berekening van de belastbare waarde van ingevoerde gebruikte auto's voor de toepassing van de bijzondere verbruiksbelasting leidt tot een discriminerende belasting van deze auto's.

28 De Griekse regering heeft nog gesteld, dat de aan de verlaging van de belastbare waarde voor ingevoerde gebruikte auto's gestelde beperkingen gerechtvaardigd worden door het streven, het in het verkeer brengen van oude, gevaarlijke en vervuilende auto's tegen te gaan.

29 Het nastreven van een dergelijk doel ontslaat een Lid-Staat evenwel niet van de verplichting de non-discriminatieregel van artikel 95 van het Verdrag na te leven. Volgens vaste rechtspraak kan een belastingstelsel slechts worden geacht verenigbaar te zijn met deze bepaling, indien vaststaat dat het zodanig is ingericht, dat het in alle gevallen is uitgesloten dat ingevoerde producten zwaarder worden belast dan binnenlandse producten en dat het bijgevolg in geen geval discriminerende gevolgen heeft (zie met name arrest van 17 juli 1997, zaak C-90/94, Haahr Petroleum, Jurispr. 1997, blz. I-4085, r. o. 34).

30 De eerste grief van de Commissie moet dus worden aanvaard.

De tweede grief

31 Met haar tweede grief betwist de Commissie de verenigbaarheid met artikel 95 van het Verdrag van de berekeningswijze van de forfaitaire bijzondere extra belasting op ingevoerde gebruikte auto's.

32 Allereerst dient de ontvankelijkheid van deze grief te worden onderzocht, ook al wordt deze door de Griekse regering niet betwist (arresten van 31 maart 1992, zaak C-362/90, Commissie/Italië, Jurispr. 1992, blz. I-2353, r. o. 8, en 12 juni 1997, zaak C-151/96, Commissie/Ierland, Jurispr. 1997, blz. I-3327, r. o. 10).

33 Blijkens rechtsoverweging 4 van het onderhavige arrest is de forfaitaire bijzondere extra belasting gewijzigd in de periode tussen het uitbrengen van het met redenen omkleed advies en de instelling van het onderhavige beroep door de Commissie. Aanvankelijk varieerde deze belasting alleen naar gelang van de cilinderinhoud van de auto, en de ingevoerde gebruikte auto's waren er op dezelfde wijze als nieuwe auto's aan onderworpen, zonder enige aftrekmogelijkheid. Sinds wet nr. 2187/1994, waarbij artikel 3, lid 1, van wet nr. 363/1976 is gewijzigd, wordt de belasting geheven over de verkoopprijs van de auto exclusief belasting en varieert het tarief ervan naar gelang van de cilinderinhoud van de motor. De belastbare waarde van de ingevoerde gebruikte auto's wordt op dezelfde wijze bepaald als voor de bijzondere verbruiksbelasting.

34 Onder deze omstandigheden betrof de door de Commissie in de precontentieuze fase geuite kritiek alleen de forfaitaire bijzondere extra belasting zoals zij vóór de inwerkingtreding van wet nr. 2187/1994 werd berekend. In de motivering van haar verzoekschrift heeft de Commissie deze kritiek herhaald in de vorm van een gewone verwijzing naar de in haar met redenen omkleed advies ontwikkelde argumenten. Zij heeft daarentegen wel uiteengezet, waarom haars inziens op de forfaitaire bijzondere extra belasting in de nieuwe versie dezelfde kritiek kon worden uitgeoefend als op de bijzondere verbruiksbelasting, waarna zij heeft geconcludeerd, dat het Hof deze belasting zoals zij bestond vóór en na 1994, met het Verdrag onverenigbaar zou verklaren.

35 Volgens vaste rechtspraak moet de Commissie in elk krachtens artikel 169 van het Verdrag ingediend verzoekschrift de exacte grieven aangeven waarover zij een uitspraak van het Hof verlangt, evenals — in elk geval summier — de juridische en feitelijke gronden waarop die grieven berusten (arrest van 31 maart 1992, zaak C-52/90, Commissie/Denemarken, Jurispr. 1992, blz. I-2187, r. o. 17). Aan deze verplichting is niet voldaan, wanneer van de grieven van de Commissie in het verzoekschrift slechts blijkt in de vorm van een gewone verwijzing naar de in de aanmaningsbrief en in het met redenen omkleed advies gegeven redenen (arrest van 13 maart 1992, zaak C-43/90, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1992, blz. I-1909, r. o. 7 en 8).

36 Voor zover het beroep de forfaitaire bijzondere extra belasting betreft zoals zij vóór 1994 gold, is het derhalve niet-ontvankelijk.

37 Vervolgens zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak het voorwerp van een krachtens artikel 169 van het Verdrag ingesteld beroep wordt afgebakend door de in die bepaling voorziene precontentieuze procedure. Bijgevolg moeten het met redenen omkleed advies van de Commissie en het beroep op dezelfde gronden en middelen berusten (zie met name arrest van 14 juli 1988, zaak 298/86, Commissie/België, Jurispr. 1988, blz. 4343, r. o. 10).

38 Het Hof heeft evenwel gepreciseerd, dat dit vereiste niet zo ver kan gaan, dat er in alle gevallen een volmaakte overeenstemming zou moeten bestaan tussen de nationale bepalingen die in het met redenen omkleed advies worden genoemd, en die welke in het verzoekschrift worden genoemd. Wanneer tussen deze twee fasen van de procedure een wetswijziging heeft plaatsgevonden, is het immers voldoende dat het stelsel dat met de in de administratieve procedure gewraakte wetgeving was ingevoerd, in zijn geheel bezien in stand is gelaten door de nieuwe wettelijke maatregelen die de betrokken Lid-Staat na het uitbrengen van het met redenen omkleed advies heeft ingevoerd en die in het kader van het beroep in geding worden gebracht (arrest van 17 november 1992, zaak C-105/91, Commissie/Griekenland, Jurispr. 1992, blz. I-5871, r. o. 13).

39 Dit is juist het geval bij de Griekse wetgeving betreffende de forfaitaire bijzondere extra belasting na de wijzigingen van 1994 zoals de advocaat-generaal in punt 10 van zijn conclusie heeft uiteengezet. De tweede grief van de Commissie, voor zover hij de nieuwe versie van deze belasting betreft, moet dus ontvankelijk worden verklaard.

40 Ten gronde hoeft er slechts aan te worden herinnerd, dat sinds wet nr. 2187/1994 de belastbare waarde van de ingevoerde gebruikte auto's voor de forfaitaire bijzondere extra belasting op overeenkomstige wijze wordt berekend als voor de bijzondere verbruiksbelasting. Om de in de rechtsoverwegingen 14 tot en met 29 van het onderhavige arrest genoemde redenen leidt deze berekeningswijze dus eveneens tot een discriminerende belasting van deze auto's.

41 Onder deze omstandigheden moet de tweede grief van de Commissie, voor zover het de berekeningswijze van de eenmalige bijzondere extra belasting op ingevoerde gebruikte auto's betreft zoals die sinds 1994 is geregeld, worden aanvaard.

De derde grief

42 Met haar derde grief verwijt de Commissie de Helleense Republiek, de ingevoerde gebruikte auto's hoe dan ook uit te sluiten van het genot van de verlaagde tarieven van de bijzondere verbruiksbelasting die voor auto's met schone technologie gelden.

43 Vaststaat, dat een Lid-Staat niet zonder schending van de non-discriminatieregel van artikel 95 van het Verdrag fiscale voordelen kan toekennen aan minder vervuilende auto's en tegelijk deze voordelen weigeren aan auto's van oorsprong uit andere Lid-Staten die nochtans aan dezelfde criteria voldoen als de begunstigde nationale auto's.

44 De Griekse regering heeft zich evenwel op een in het proces-verbaal van een vergadering van de Raad van Milieuministers van 20 en 21 december 1990 genotuleerde verklaring beroepen, waarin de Commissie de bijzondere problemen op het gebied van de milieuvervuiling waarmee de Helleense Republiek te kampen heeft, zou hebben erkend en de betrokken fiscale maatregelen ter bevordering van de aankoop van nieuwe en minder vervuilende auto's zou hebben aanvaard.

45 Dienaangaande zij beklemtoond, dat een dergelijke verklaring geen invloed kan hebben op de draagwijdte van een verdragsbepaling en dat de Commissie een Lid-Staat geen garanties over de verenigbaarheid van een nationale belastingregeling met het Verdrag kan geven. In de betrokken verklaring maakte de Commissie haar goedkeuring van de betrokken nationale maatregelen overigens uitdrukkelijk afhankelijk van de voorwaarde, dat daarbij de verdragsregels, in het bijzonder het verbod van elke discriminatie tussen nationale auto's en ingevoerde auto's, werden nageleefd.

46 De Griekse regering heeft eveneens gesteld, dat de toepassing van de verlaagde tarieven van de bijzondere verbruiksbelasting op ingevoerde gebruikte auto's een individuele technische controle van deze auto's bij invoer zou vereisen en dat de invoering van een dergelijke controle voor het ogenblik op ernstige praktische moeilijkheden stuit.

47 Dergelijke moeilijkheden kunnen echter, zelfs indien zij bewezen zouden zijn, geen rechtvaardiging zijn voor de toepassing van binnenlandse belastingen die producten uit andere Lid-Staten discrimineren en die in strijd zijn met artikel 95 van het Verdrag (zie in deze zin arresten van 12 mei 1992, Commissie/Griekenland, r. o. 24, en Nunes Tadeu, r. o. 19, beide reeds aangehaald).

48 Onder deze omstandigheden moet de derde grief van de Commissie worden aanvaard.

49 Uit het voorgaande volgt, dat de Helleense Republiek, door de belastbare waarde van ingevoerde gebruikte auto's voor de toepassing van de bijzondere verbruiksbelasting en de forfaitaire bijzondere extra belasting te berekenen naar de prijs van de overeenkomstige nieuwe auto's, verminderd met 5 % per jaar van gebruik van de betrokken auto's, waarbij de maximumvermindering in beginsel niet meer dan 20 % kan bedragen, en door de ingevoerde gebruikte auto's met schone technologie uit te sluiten van het genot van de verlaagde tarieven van de bijzondere verbruiksbelasting die voor dit soort auto's gelden, de krachtens artikel 95 EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

50 Ingevolge artikel 69, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Aangezien de Helleense Republiek op de wezenlijke punten in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

  1. Door de belastbare waarde van ingevoerde gebruikte auto's voor de toepassing van de bijzondere verbruiksbelasting en de forfaitaire bijzondere extra belasting te berekenen naar de prijs van de overeenkomstige nieuwe auto's, verminderd met 5 % per jaar van gebruik van de betrokken auto's, waarbij de maximumvermindering in beginsel niet meer dan 20 % kan bedragen, en door de ingevoerde gebruikte auto's met schone technologie uit te sluiten van het genot van de verlaagde tarieven van de bijzondere verbruiksbelasting die voor dit soort auto's gelden, is de Helleense Republiek de krachtens artikel 95 EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

  2. Het beroep wordt voor het overige verworpen.

  3. De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.

Gulmann

Wathelet

Moitinho de Almeida

Edward

Puissochet

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 23 oktober 1997.

De griffier

R. Grass

De president van de Vijfde kamer

J. C. Moitinho de Almeida