Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 6 november 2007.
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 6 november 2007.
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 6 november 2007
Uitspraak
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 6 november 2007 – Stahlwerk Ergste Westig
(Zaak C‑415/06)
„Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering – Antwoord dat duidelijk uit rechtspraak kan worden afgeleid – Vrij verkeer van kapitaal – Inkomstenbelastingen – Vennootschap met vaste inrichtingen in derde staat – Verrekening van verlies van deze inrichtingen”
1. Prejudiciële vragen – Antwoord dat duidelijk uit rechtspraak kan worden afgeleid – Toepassing van artikel 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering (Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 104, lid 3) (cf. punten 9‑10)
2. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer (Art. 43 EG en 56 EG) (cf. punten 14, 16, 18-19 en dictum)
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing – Bundesfinanzhof – Uitlegging van de artikelen 56 EG, 57, lid 1, EG en 58 EG – Aftrek van de verliezen die een in een derde land gevestigde vaste inrichting lijdt, van de belastbare winst van een nationale vennootschap – Weigering van de aftrek op grond van een met dit derde land gesloten bilaterale overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting |
Dictum
Een nationale belastingregeling waarbij een vennootschap met zetel in een lidstaat bij de resultatenberekening het verlies van een in een derde staat gevestigde inrichting niet kan aftrekken, maakt hoofdzakelijk inbreuk op de uitoefening van de vrijheid van vestiging in de zin van de artikelen 43 EG tot en met 48 EG. Op deze bepalingen kan geen beroep worden gedaan in een situatie betreffende een dergelijke in een derde land gelegen inrichting.