— Vaststelling welke personen de kosten van de afvalverwijdering moeten dragen
76 De vraag in het hoofdgeding is of degene die het product aan de eindafnemer heeft verkocht en daartoe het schip heeft gecharterd dat op zee is vergaan, ook kan worden beschouwd als „houder”, en wel „voorgaande houder”, van de aldus weggelekte afvalstoffen. Voorts vraagt de verwijzende rechter zich af of de producent van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen heeft geleid eveneens kan worden verplicht om de kosten van verwijdering van deze afvalstoffen te dragen.
77 Ter zake bepaalt artikel 15 van richtlijn 75/442 dat bepaalde categorieën personen, in casu de „voorgaande houders” of de „producent van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen heeft geleid”, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt, kunnen worden verplicht tot het dragen van de kosten van verwijdering van de afvalstoffen. Deze financiële verplichting rust dus op hen vanwege hun bijdrage aan het ontstaan van die afvalstoffen en eventueel aan het daaruit voortvloeiende risico van vervuiling.
78 Ten aanzien van olie die na de schipbreuk van een olietanker in zee is weggelekt, kan de nationale rechter derhalve oordelen dat de verkoper van die olie en bevrachter van het schip waarmee de olie wordt vervoerd, „afvalstoffen heeft voortgebracht”, wanneer deze rechter, gelet op de feiten en omstandigheden die hij als enige in staat is te beoordelen, tot de conclusie komt dat die verkoper-bevrachter heeft bijgedragen aan het risico dat de door deze schipbreuk veroorzaakte verontreiniging optreedt, in het bijzonder indien hij heeft nagelaten maatregelen ter voorkoming van een dergelijke gebeurtenis te nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van de keuze van het schip. In dergelijke omstandigheden kan deze verkoper-bevrachter als voorgaande houder van de afvalstoffen worden beschouwd voor de toepassing van artikel 15, tweede streepje, eerste deel, van richtlijn 75/442.
79 Zoals in punt 69 van dit arrest is gememoreerd, bepaalt artikel 15, tweede streepje, van richtlijn 75/442 in omstandigheden als die van het hoofdgeding, door het gebruik van het voegwoord „of”, dat de kosten van de afvalverwijdering moeten worden gedragen hetzij door de „voorgaande houders” hetzij door de „producent van het product dat tot ontstaan” van de betrokken afvalstoffen „heeft geleid”.
80 Dienaangaande zijn de lidstaten waarvoor richtlijn 75/442 is bestemd, overeenkomstig artikel 249 EG weliswaar bevoegd de vorm en de middelen te kiezen, maar zijn zij gebonden aan dit te bereiken resultaat wat het dragen van de kosten van de afvalstoffenverwijdering betreft. Zij zijn bijgevolg verplicht, ervoor te zorgen dat hun nationale recht het mogelijk maakt die kosten in rekening te brengen hetzij aan de voorgaande houders, hetzij aan de producent van het product dat tot ontstaan van de afvalstoffen heeft geleid.
81 Zoals de advocaat-generaal in punt 135 van haar conclusie heeft opgemerkt, staat artikel 15 van richtlijn 75/442 er niet aan in de weg dat de lidstaten uit hoofde van internationale verbintenissen die zij ter zake zijn aangegaan, zoals het aansprakelijkheidsverdrag en het fondsverdrag, bepalen dat de eigenaar en de bevrachter van het schip voor schade door het weglekken van olie in zee slechts aansprakelijk kunnen zijn tot een aan de hand van het tonnage van het schip bepaald maximum, en/of alleen in bijzondere omstandigheden verband houdend met hun nalatigheid. Evenmin staat deze bepaling eraan in de weg dat, uit hoofde van de genoemde internationale verbintenissen, de kosten van afvalstoffenverwijdering als gevolg van het weglekken van olie in zee, worden vergoed door een schadevergoedingsfonds als dat van het fondsverdrag, met een maximumbedrag per schadegeval, in plaats van door de „houders” in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 75/442.
82 Indien echter blijkt dat de kosten van de verwijdering van afvalstoffen die zijn ontstaan door het weglekken van olie in zee, niet door dit fonds worden gedragen of niet door het fonds kunnen worden gedragen omdat het maximumschadevergoedingsbedrag voor dit schadegeval is bereikt, en dat het nationale recht van een lidstaat, met inbegrip van het recht voortvloeiend uit internationale verdragen, overeenkomstig de voorziene beperkingen en/of ontheffingen van de aansprakelijkheid, belet dat die kosten worden gedragen door de eigenaar en/of de bevrachter van het schip, terwijl zij wel moeten worden beschouwd als „houders” in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 75/442, zal dit nationale recht het mogelijk moeten maken, teneinde een correcte omzetting van artikel 15 van die richtlijn te verzekeren, dat die kosten worden gedragen door de producent van het product dat tot ontstaan van de aldus verspreide afvalstoffen heeft geleid. Overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt, kan een dergelijke producent echter alleen worden verplicht die kosten te dragen, wanneer hij door zijn activiteiten heeft bijgedragen aan het risico dat de door de schipbreuk veroorzaakte verontreiniging zou optreden.
83 De verplichting van een lidstaat om alle maatregelen te treffen die nodig zijn om het door een richtlijn voorgeschreven resultaat te bereiken, is een dwingende verplichting die wordt opgelegd door artikel 249, derde alinea, EG en door de richtlijn zelf. Deze verplichting om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen, geldt voor alle met overheidsgezag beklede instanties in de lidstaten en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties (zie arrest van 13 november 1990, Marleasing, C-106/89, Jurispr. blz. I-4135, punt 8, en arrest Inter-Environnement Wallonie, reeds aangehaald, punt 40).
84 Derhalve moet de nationale rechter bij de toepassing van het nationale recht, ongeacht of het daarbij gaat om bepalingen die dateren van eerdere of latere datum dan de richtlijn dan wel om bepalingen voortvloeiend uit internationale overeenkomsten die de lidstaat is aangegaan, dit zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 249, derde alinea, EG te voldoen (zie in die zin arrest Marleasing, reeds aangehaald, punt 8).
85 Voorts is de Gemeenschap, anders dan de Total-vennootschappen ter terechtzitting hebben gesteld, niet aan het aansprakelijkheidsverdrag en het fondsverdrag gebonden. Ten eerste is de Gemeenschap immers niet toegetreden tot die internationale instrumenten, en ten tweede kan zij niet worden beschouwd als in de plaats getreden van haar lidstaten, al was het slechts omdat deze niet alle partij zijn bij die verdragen (zie, mutatis mutandis, arresten van 14 juli 1994, Peralta, C-379/92, Jurispr. blz. I-3453, punt 16, en 3 juni 2008, Intertanko e.a., C-308/06, Jurispr. blz. I-4057, punt 47). Ook kan zij niet worden beschouwd als indirect aan die verdragen gebonden op grond van artikel 235 van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, ondertekend te Montego Bay op 10 december 1982, in werking getreden op 16 november 1994 en goedgekeurd bij besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 (PB L 179, blz. 1), daar lid 3 van die bepaling, zoals door de Franse regering ter terechtzitting is benadrukt, slechts een algemene verplichting inhoudt tot samenwerking tussen de partijen bij dat verdrag.
86 Voorts kan ten aanzien van beschikking 2004/246 houdende machtiging van de lidstaten om in het belang van de Gemeenschap het protocol van 2003 bij het fondsverdrag te ondertekenen, te bekrachtigen of ertoe toe te treden, worden volstaan met de constatering dat die beschikking en dat protocol van 2003 niet op de feiten van het hoofdgeding kunnen worden toegepast.
87 Weliswaar bepaalt richtlijn 2004/35 in artikel 4, lid 2, met zoveel woorden dat zij niet van toepassing is op een incident of activiteit waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt van een van de internationale instrumenten genoemd in bijlage IV bij deze richtlijn, waaronder het aansprakelijkheidsverdrag en het fondsverdrag. De gemeenschapswetgever heeft het, zoals hij in punt 10 van de considerans van deze richtlijn aangeeft, immers noodzakelijk gevonden uitdrukkelijk rekening te houden met relevante internationale verdragen die ten aanzien van de uitoefening van binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende activiteiten in uitvoerigere en strengere regelgeving voorzien.
88 Vastgesteld dient echter te worden dat richtlijn 75/442 geen vergelijkbare bepaling bevat, ook niet in de bij richtlijn 2006/12 gecodificeerde versie.
89 Gezien de voorgaande overwegingen moet op de derde vraag worden geantwoord dat voor de toepassing van artikel 15 van richtlijn 75/442 op het in zee weglekken van olie, waardoor de kust van een lidstaat is verontreinigd, geldt:
-
de nationale rechter kan de verkoper van die olie en bevrachter van het schip waarmee de olie wordt vervoerd, beschouwen als producent van die afvalstoffen in de zin van artikel 1, sub b, van richtlijn 75/442, en daarmee als „voorgaande houder” voor de toepassing van artikel 15, tweede streepje, eerste deel, van die richtlijn, wanneer deze rechter, gelet op de feiten en omstandigheden die hij als enige in staat is te beoordelen, tot de conclusie komt dat die verkoper-bevrachter heeft bijgedragen aan het risico dat de door deze schipbreuk veroorzaakte verontreiniging optreedt, in het bijzonder indien hij heeft nagelaten maatregelen ter voorkoming van een dergelijke gebeurtenis te nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van de keuze van het schip;
-
indien blijkt dat de kosten van de verwijdering van afvalstoffen die zijn ontstaan door het weglekken van olie in zee, niet door genoemd fonds worden gedragen of niet door het fonds kunnen worden gedragen omdat het maximumschadevergoedingsbedrag voor dit schadegeval is bereikt, en dat het nationale recht van een lidstaat, met inbegrip van het recht voortvloeiend uit internationale verdragen, overeenkomstig de voorziene beperkingen en/of ontheffingen van de aansprakelijkheid, belet dat die kosten worden gedragen door de eigenaar en/of de bevrachter van het schip, terwijl zij wel moeten worden beschouwd als „houders” in de zin van artikel 1, sub c, van richtlijn 75/442, zal dit nationale recht het mogelijk moeten maken, teneinde een correcte omzetting van artikel 15 van die richtlijn te verzekeren, dat die kosten worden gedragen door de producent van het product dat tot ontstaan van de aldus verspreide afvalstoffen heeft geleid. Overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt, kan een dergelijke producent echter alleen worden verplicht die kosten te dragen, wanneer hij door zijn activiteiten heeft bijgedragen aan het risico dat de door de schipbreuk veroorzaakte verontreiniging zou optreden.