— Bij het Hof ingediende opmerkingen
41 Verzoeksters in het hoofdgeding betogen in wezen dat onder de regeling van richtlijn 2004/35 milieuherstelmaatregelen op voorstel van de betrokken exploitanten of althans na raadpleging van hen moeten worden vastgesteld. Hieruit volgt dat de bevoegde instantie de reeds door haar goedgekeurde maatregelen tot herstel van milieuschade niet eenzijdig en zonder raadpleging van die exploitanten mag wijzigen, en zulks temeer wanneer de aanvankelijke herstelmaatregelen reeds in uitvoering zijn en het daarmee mogelijk is het doel, het herstellen van het milieu, te bereiken en elk aanmerkelijk gevaar van een nadelig effect op de menselijke gezondheid te doen verdwijnen.
42 Bovendien dient de bevoegde instantie bij de vaststelling van de milieuherstelmaatregelen de kosten en de baten van de geplande maatregelen alsook hun technische uitvoerbaarheid te analyseren, aangezien slechts de „redelijke herstelopties”, dat wil zeggen de niet onevenredige en op de „beste beschikbare technieken” gebaseerde herstelopties, in aanmerking kunnen komen. Ten slotte moet die instantie tevens rekening houden met de potentiële schade die de herstelmaatregelen zelf tot gevolg zouden kunnen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid.
43 De Italiaanse regering stelt dat haar regelgeving verenigbaar is met artikel 7 van richtlijn 2004/35, aangezien de bevoegde instantie niet alleen herstelmaatregelen kan opleggen die in overeenstemming zijn met de in bijlage II bij deze richtlijn bedoelde maatregelen, maar tevens strengere maatregelen, die eventueel kunnen afwijken van de maatregelen die op voorstel van de betrokken exploitanten aan het einde van een op tegenspraak gevoerd debat zijn vastgesteld. In de hoofdgedingen is de omstandigheid dat er in het kader van de nadien door die instantie vastgestelde maatregelen geen dergelijk debat heeft plaatsgevonden niet in strijd met de eisen van deze richtlijn.
44 De Commissie is van mening dat richtlijn 2004/35, ook al zou worden erkend dat zij van toepassing is op de hoofdgedingen, niet in de weg staat aan een eenzijdig optreden van de bevoegde instantie. Op grond van de artikelen 6, lid 2, en 7, lid 2, van deze richtlijn beschikt een dergelijke instantie immers over een ruime beoordelingsbevoegdheid bij de vaststelling van gepaste milieuherstelmaatregelen, aangezien het daarin heet dat deze slechts „zo nodig in samenwerking met de betrokken exploitant” worden vastgesteld. Bijlage II bij die richtlijn voorziet niet in specifieke en dwingende vormen van herstel, en evenmin in bijzondere procedurevoorschriften in dat verband. In die bijlage worden enkel de criteria die bij de keuze van de meest geschikte maatregelen moeten worden gehanteerd alsook de met die keuze te bereiken doelstellingen vastgesteld.
45 Bovendien kunnen de lidstaten op grond van artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/35 op het gebied van milieuaansprakelijkheid strengere nationale regelingen handhaven of invoeren, en dit onder de in artikel 176 EG bepaalde voorwaarden. Ofschoon artikel 7, lid 4, van die richtlijn bepaalt dat „[d]e bevoegde instantie [...] de personen op wier terrein herstelmaatregelen worden getroffen uit[nodigt] opmerkingen te maken en rekening [houdt] met die opmerkingen”, is die instantie volgens de Commissie evenwel niet gebonden door dergelijke opmerkingen, mits de overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn vastgestelde modaliteiten het mogelijk maken de in de richtlijn neergelegde milieudoelstellingen te bereiken.
— Antwoord van het Hof
46 In het kader van de regeling van de artikelen 6 en 7 van richtlijn 2004/35 staat het in beginsel aan de exploitant die milieuschade heeft veroorzaakt om herstelmaatregelen voor te stellen die volgens hem aangepast zijn aan de situatie. Rekening houdend met de kennis die de exploitant wordt geacht te hebben van de aard van de door zijn activiteit veroorzaakte milieuschade, kan een dergelijke regeling het mogelijk maken snel de gepaste milieuherstelmaatregelen vast te stellen en uit te voeren.
47 Zo blijkt uit artikel 6, lid 1, van richtlijn 2004/35, dat wanneer milieuschade zich heeft voorgedaan, de exploitant onverwijld de bevoegde instantie daarvan in kennis stelt en met name de nodige herstelmaatregelen neemt in overeenstemming met artikel 7 van die richtlijn.
48 Volgens lid 2 van voormeld artikel 6 kan die instantie evenwel te allen tijde met name de exploitant verplichten de nodige herstelmaatregelen te treffen, hem instructies geven die hij bij de uitvoering ervan moet naleven, of zelfs, als laatste redmiddel, zelf deze maatregelen treffen.
49 Volgens artikel 7, lid 2, van richtlijn 2004/35 besluit de bevoegde instantie bovendien welke herstelmaatregelen in overeenstemming met bijlage II bij deze richtlijn, en zo nodig in samenwerking met de betrokken exploitant, worden uitgevoerd.
50 Artikel 11 van richtlijn 2004/35 bepaalt dat de taak met betrekking tot de bepaling van welke herstelmaatregelen overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn moeten worden genomen, in ieder geval en in laatste instantie bij de bevoegde instantie berust.
51 In die omstandigheden moet worden aangenomen dat, zoals de advocaat-generaal in de punten 141 en 142 van haar conclusie heeft opgemerkt, de bevoegde instantie tevens gerechtigd is om eerder vastgestelde milieuherstelmaatregelen te wijzigen, en dit ook ambtshalve, dus zelfs bij ontbreken van een aanvankelijk voorstel van de exploitant. Die instantie kan immers in de praktijk met name vaststellen dat naast de reeds vastgestelde maatregel een aanvullende maatregel noodzakelijk is, of zelfs tot de slotsom komen dat de aanvankelijk vastgestelde maatregelen ondoeltreffend zijn en dat andere maatregelen nodig zijn om een einde te maken aan een bepaalde milieuverontreiniging.
52 Dienaangaande blijkt evenwel uit punt 24 van de considerans van richtlijn 2004/35 dat er bij de uitvoering en handhaving van doeltreffende instrumenten strekkende tot toepassing van de in die richtlijn vastgestelde regeling voor milieuaansprakelijkheid, voor moet worden gezorgd dat de rechtmatige belangen van de betrokken exploitanten en andere belanghebbenden naar behoren worden gewaarborgd.
53 Terwijl artikel 7, lid 4, van voormelde richtlijn voorschrijft dat de bevoegde instantie in alle omstandigheden met name de personen op wier terrein herstelmaatregelen worden getroffen, dient uit te nodigen om opmerkingen te maken en dat zij met die opmerkingen rekening dient te houden, bevat voormeld artikel 7, met name lid 2 ervan, geen soortgelijke formulering met betrekking tot de exploitant die wordt geraakt door de herstelmaatregel welke die instantie voornemens is hem op te leggen.
54 Het beginsel van hoor en wederhoor, waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, verplicht de overheid evenwel de belanghebbenden te horen voordat zij een beslissing neemt die hen raakt (zie arrest van 13 september 2007, Land Oberösterreich en Oostenrijk/Commissie, C-439/05 P en C-454/05 P, Jurispr. blz. I-7141, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
55 In die omstandigheden mag artikel 7, lid 2, van richtlijn 2004/35, ofschoon daarin niet uitdrukkelijk is voorzien in een recht voor de betrokken exploitant om in alle omstandigheden te worden gehoord, niet aldus worden uitgelegd dat de bevoegde instantie die exploitant niet hoeft te horen bij de vaststelling van de herstelmaatregelen, waaronder deze bedoeld in artikel 6, lid 2, sub c en d, van die richtlijn.
56 Hieruit volgt dat de bevoegde instantie, wanneer zij milieuherstelmaatregelen die zij zelf eerder heeft goedgekeurd, ingrijpend wenst te wijzigen, hetgeen haar op grond van richtlijn 2004/35 is toegestaan, ingevolge artikel 7, lid 2, van deze richtlijn verplicht is de exploitanten aan wie dergelijke maatregelen worden opgelegd te horen, behoudens indien de spoedeisendheid van de milieusituatie een onmiddellijk optreden van de bevoegde instantie vereist. Overeenkomstig lid 4 van voormeld artikel 7 zal die instantie bovendien met name de personen op wier terrein die maatregelen zullen worden getroffen dienen uit te nodigen om opmerkingen te maken en zal zij met die opmerkingen rekening dienen te houden.
57 Wat de gegevens betreft, die bij de procedure voor de uitvoering van de vereiste herstelmaatregelen in aanmerking moeten worden genomen, blijkt uit de artikelen 7, lid 2, en 11, lid 2, van richtlijn 2004/35 dat het aan de bevoegde instantie staat om de omvang van de schade te beoordelen en om bedoelde maatregelen vast te stellen, in overeenstemming met bijlage II bij deze richtlijn.
58 Bijlage II bij richtlijn 2004/35 voorziet in een gemeenschappelijk kader dat door de bevoegde instantie moet worden gevolgd om de meest geschikte maatregelen te kiezen voor het herstel van milieuschade. Punt 1.3.1 van deze bijlage bepaalt dat de herstelopties „met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken, indien die zijn bepaald, [moeten] worden beoordeeld” op basis van de in dat punt opgesomde criteria.
59 De Uniewetgever heeft niet nauwkeurig en gedetailleerd vastgesteld hoe de bevoegde instantie precies tewerk dient te gaan bij de vaststelling van de herstelmaatregelen, met name omdat deze instantie, zoals blijkt uit punt 24 van de considerans van richtlijn 2004/35, ter vervulling van de taak die haar in de regeling van die richtlijn is opgedragen, over een passende beoordelingsvrijheid moet kunnen beschikken om de ernst van de schade te beoordelen en te bepalen welke herstelmaatregelen moeten worden genomen. Bijlage II bij die richtlijn somt daartoe evenwel een aantal elementen op die door die wetgever relevant worden geacht en die derhalve door de bevoegde instantie in aanmerking moeten worden genomen, maar geeft niet aan welke gevolgen die instantie daaraan moet verbinden in een concreet geval van verontreiniging.
60 In dat verband zij opgemerkt dat wanneer de bevoegde instantie bij de vervulling van de haar bij die richtlijn opgedragen taak ingewikkelde beoordelingen dient te verrichten, haar beoordelingsvrijheid in zekere mate ook geldt voor de vaststelling van de feitelijke grondslag voor haar optreden (zie naar analogie arresten van 29 oktober 1980, Roquette Frères/Raad, 138/79, Jurispr. blz. 3333, punt 25; 21 januari 1999, Upjohn, C-120/97, Jurispr. blz. I-223, punt 34, en 15 oktober 2009, Enviro Tech (Europe), C-425/08, Jurispr. blz. I-10035, punt 62).
61 Bovendien blijft die instantie bij de uitoefening van die beoordelingsvrijheid in dergelijke omstandigheden nog steeds verplicht om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken (zie naar analogie arresten van 21 november 1991, Technische Universität München, C-269/90, Jurispr. blz. I-5469, punt 14, en 6 november 2008, Nederland/Commissie, C-405/07 P, Jurispr. blz. I-8301, punt 56).
62 Wanneer moet worden gekozen tussen verscheidene herstelopties, wat het geval is wanneer de bevoegde instantie voornemens is de eerder door haar vastgestelde herstelmaatregelen te wijzigen, staat het bijgevolg, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van richtlijn 2004/35, gelezen in samenhang met punt 1.3.1 van bijlage II bij deze richtlijn, aan de bevoegde instantie om elk van die opties te beoordelen aan de hand van met name de in dat punt opgesomde criteria.
63 Wanneer de bevoegde instantie voornemens is te besluiten tot een ingrijpende wijziging van de milieuherstelmaatregelen waarvoor was geopteerd aan het einde van een procedure op tegenspraak die in samenwerking met de betrokken exploitanten werd gevoerd, en die reeds zijn uitgevoerd of in uitvoering zijn, met andere woorden in het geval van de keuze voor een andere hersteloptie, is die instantie aldus in beginsel verplicht rekening te houden met de in punt 1.3.1 van bijlage II bij richtlijn 2004/35 bedoelde criteria, en overeenkomstig artikel 11, lid 4, van deze richtlijn dient zij bovendien in het door haar in dat verband vastgestelde besluit de precieze gronden te vermelden waarop haar keuze is gebaseerd, alsook, in voorkomend geval de gronden die kunnen rechtvaardigen dat er geen uitgebreid onderzoek vanuit het oogpunt van die criteria hoefde plaats te vinden of kon plaatsvinden, wegens bijvoorbeeld de spoedeisendheid van de milieusituatie.
64 De bevoegde instantie moet er in het bijzonder op toezien dat de uiteindelijk gekozen optie het daadwerkelijk mogelijk maakt de vanuit milieuoogpunt beste resultaten te bereiken, zonder daarbij de betrokken exploitanten kosten op te leggen die kennelijk onevenredig zijn aan de kosten die zij moesten of hadden moeten dragen in het kader van de door die instantie eerst vastgestelde optie. Dergelijke overwegingen zijn evenwel niet aan de orde wanneer die instantie kan aantonen dat de aanvankelijk gekozen optie hoe dan ook ongeschikt is gebleken om de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties te herstellen, te rehabiliteren of te vervangen in de zin van artikel 2, punt 11, van richtlijn 2004/35.
65 Ten slotte kan een lidstaat zich niet met succes beroepen op artikel 16, lid 1, van richtlijn 2004/35, en dus op het nastreven van dezelfde doelstelling van milieubescherming als die welke door die richtlijn wordt beoogd (zie arrest van 14 april 2005, Deponiezweckverband Eiterköpfe, C-6/03, Jurispr. blz. I-2753, punt 41), in een situatie waarin hij normen zou handhaven of vaststellen of een praktijk zou toestaan op grond waarvan de bevoegde instantie, enerzijds, de eerbiediging van het recht voor de exploitanten om te worden gehoord naast zich neer mag leggen en zich kan onttrekken aan de verplichting om de personen op wier terrein herstelmaatregelen worden getroffen uit te nodigen om opmerkingen te maken, en anderzijds, zich kan onttrekken aan de verplichting om de mogelijke milieuherstelopties uitgebreid te onderzoeken.
66 Enerzijds is er bij het recht voor de exploitanten om te worden gehoord en bij het recht voor de personen op wier terreinen herstelmaatregelen worden getroffen om opmerkingen te maken, immers sprake van een bij richtlijn 2004/35 gewaarborgde minimale bescherming, waaraan redelijkerwijs geen afbreuk kan worden gedaan. Anderzijds zou een besluit waarbij een optie voor milieuherstel wordt gekozen, dat door de bevoegde instantie is vastgesteld zonder uitgebreid onderzoek van de situatie vanuit het oogpunt van de in punt 1.3.1 van bijlage II bij richtlijn 2004/35 bedoelde criteria, kunnen leiden tot een onjuiste beoordeling van de omvang van de schade en/of van de vast te stellen herstelmaatregelen, wat in strijd is met de doelstellingen van die richtlijn.
67 Gelet op het voorgaande moet op de eerste twee vragen worden geantwoord dat de artikelen 7 en 11, lid 4, van richtlijn 2004/35, gelezen in samenhang met bijlage II bij deze richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat de bevoegde instantie gerechtigd is te besluiten tot een ingrijpende wijziging van de maatregelen tot herstel van milieuschade waarvoor was geopteerd aan het einde van een procedure op tegenspraak die in samenwerking met de betrokken exploitanten werd gevoerd, en die reeds zijn uitgevoerd of in uitvoering zijn. Met het oog op de vaststelling van een dergelijk besluit:
-
is die instantie evenwel verplicht de exploitanten aan wie dergelijke maatregelen worden opgelegd, te horen, behoudens indien de spoedeisendheid van de milieusituatie een onmiddellijk optreden van de bevoegde instantie vereist;
-
is die instantie tevens gehouden met name de personen op wier terrein die maatregelen worden getroffen uit te nodigen om opmerkingen te maken en dient zij met die opmerkingen rekening te houden, en
-
dient die instantie rekening te houden met de in punt 1.3.1 van bijlage II bij richtlijn 2004/35 bedoelde criteria, en in haar besluit de gronden te vermelden waarop haar keuze is gebaseerd, alsook, in voorkomend geval de gronden die kunnen rechtvaardigen dat er geen uitgebreid onderzoek vanuit het oogpunt van die criteria hoefde plaats te vinden of kon plaatsvinden, wegens bijvoorbeeld de spoedeisendheid van de milieusituatie.