Argumenten van partijen
52 Knauf voert om te beginnen aan dat uit de formulering van punt 348 van het bestreden arrest blijkt dat het Gerecht niet objectief en onpartijdig heeft geoordeeld, maar daarentegen reeds tevoren had beslist dat haar voor de handelingen van Gebrüder Knauf Verwaltungsgesellschaft KG (hierna: „GKV”) en de dochterondernemingen van deze laatste een boete moest worden opgelegd, terwijl de constatering dat deze laatste van de inbreuk hebben geprofiteerd, geenszins is gemotiveerd.
53 Volgens rekwirante heeft het Gerecht bovendien artikel 15 van verordening nr. 17 geschonden door te concluderen dat zij en de overige ondernemingen van de familie Knauf (hierna: „groep Knauf”) een economische eenheid vormen en door de aansprakelijkheid voor het handelen van die ondernemingen bij haar te leggen.
54 Knauf komt op tegen de elementen op basis waarvan het Gerecht heeft geconcludeerd dat Knauf met GKV en haar dochterondernemingen een economische eenheid vormen. Inzonderheid is het arrest van het Hof van 16 november 2000, Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie (C-286/98 P, Jurispr. blz. I-9925), in casu niet van toepassing, aangezien rekwirante niet wordt gedomineerd en zij evenmin een andere onderneming domineert. Bovendien is het arrest van het Gerecht van 11 december 2003, Minoan Lines/Commissie (T-66/99, Jurispr. blz. II-5515), waarnaar het Gerecht verwijst in de punten 350, 351 en 355 van het bestreden arrest, evenmin van toepassing, aangezien het betrekking heeft op concessies in het kader van handelsbetrekkingen. Hetzelfde geldt voor het arrest van 20 maart 2002, HFB e.a./Commissie (T-9/99, Jurispr. blz. II-1487), voor zover het bestaan van een economische eenheid in dat arrest is gebaseerd op de omstandigheid dat dezelfde persoon alle aandelen in de diverse vennootschappen bezat, terwijl in de onderhavige zaak rekwirante en GKV in handen zijn van 22 personen, die allen een minderheidsaandeel bezitten.
55 Het bestaan van een economische eenheid kan evenmin worden afgeleid uit het feit dat de talrijke vennoten van de familie Knauf rekwirante en de overige ondernemingen van de groep gemeenschappelijk controleren, daar van een dergelijke gemeenschappelijke controle geen sprake meer is wanneer onder de vennoten wisselende of veranderlijke meerderheden mogelijk zijn. De door het Gerecht in punt 349 van het bestreden arrest genoemde familieovereenkomst van 9 december 1994 (hierna: „familieovereenkomst”) onderwerpt de betrokken vennoten niet aan gemeenschappelijke controle. Knauf is dienaangaande van oordeel dat het bestreden arrest indruist tegen de rechtspraak van het Hof, inzonderheid tegen het arrest van 2 oktober 2003, Aristrain/Commissie (C-196/99 P, Jurispr. blz. I-11005), waarin het Hof heeft verklaard dat het enkele feit dat het vennootschappelijk kapitaal van twee zelfstandige handelsmaatschappijen toebehoort aan een en dezelfde persoon of aan een en dezelfde familie als zodanig niet volstaat om te kunnen spreken van een economische eenheid tussen beide ondernemingen.
56 Bovendien is irrelevant, dat dezelfde twee vennoten alle ondernemingen van de groep Knauf beheerden en dat zij deze hebben vertegenwoordigd gedurende de periode waarin de inbreuk is gepleegd. Hetzelfde geldt voor de uitwisseling van informatie tussen de ondernemingen van de groep, de mededeling van de omzetcijfers in het kader van de administratieve procedure, het feit dat de meeste bij de verificaties verzamelde documenten op briefhoofd van Knauf met de gegevens van deze laatste waren gesteld en de rol van Knauf als gesprekspartner in de administratieve procedure.
57 Voor zover bij rekwirante de verantwoordelijkheid is gelegd voor het handelen van de ondernemingen van de groep Knauf, komt zij op tegen punt 356 van het bestreden arrest, met het betoog dat het feit dat zij de enige onderneming is die niet door GKV wordt „beheerd”, nog niet verklaart waarom niet aan deze laatste, maar alleen aan haarzelf een geldboete is opgelegd.
58 Knauf betoogt dat de vaststelling in punt 357 van het bestreden arrest dat zij de operatieve werkzaamheden van de groep Knauf op de relevante markt domineert, in tegenspraak is met de vaststelling in punt 337 van dat arrest, te weten dat „er geen rechtspersoon is waaraan, als voor de coördinatie van de handelingen van de groep [Knauf] bevoegde persoon, de inbreuken zouden kunnen worden toegerekend die door de diverse ondernemingen van de groep zijn gepleegd”.
59 Tot slot komt rekwirante op tegen de punten 359 en 360 van het bestreden arrest, waarin wordt verklaard dat zij in de administratieve procedure had moeten betwisten dat zij met de overige ondernemingen van de groep Knauf een economische eenheid vormde om haar recht, dit voor het Gerecht aan te voeren, niet te verwerken. Volgens rekwirante is dit in strijd met het beginsel in dubio pro reo.
60 De Commissie betwist alle argumenten die rekwirante in het kader van het derde middel tot staving van de hogere voorziening heeft aangevoerd en betoogt dat de vaststellingen van het Gerecht met betrekking tot het bestaan van een economische eenheid niet op een onjuiste rechtopvatting berusten.
Beoordeling door het Hof
61 Aangaande in de eerste plaats de grief dat het Gerecht niet objectief en onpartijdig zou zijn geweest door in punt 348 van het bestreden arrest vast te stellen dat de dochterondernemingen van GKV van de betrokken inbreuk hebben geprofiteerd, zij eraan herinnerd dat het Hof in het kader van een hogere voorziening noch bevoegd is om de feiten vast te stellen, noch in beginsel om de bewijzen te onderzoeken die het Gerecht daarvoor in aanmerking heeft genomen. De beoordeling van de aan het Gerecht voorgelegde feiten en bewijzen levert dus, behoudens in het geval dat deze bewijzen verkeerd zijn opgevat, geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof (arrest van 3 september 2009, Papierfabrik August Koehler e.a./Commissie, C-322/07 P, C-327/07 P en C-338/07 P, Jurispr. blz. I-7191, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
62 Nu rekwirante zich niet heeft beroepen op een onjuiste voorstelling van de bewijzen op basis waarvan het Gerecht in punt 348 van het bestreden arrest heeft geconstateerd dat de dochterondernemingen van GKV van de betrokken inbreuk hebben geprofiteerd, is het haar in werkelijkheid te doen om een nieuwe beoordeling van die bewijzen, waartoe het Hof niet bevoegd is. Deze grief is derhalve ongegrond.
63 Wat in de tweede plaats de grief betreft dat artikel 15 van verordening nr. 17 is geschonden, zij opgemerkt dat Knauf zowel de conclusie van het Gerecht bestrijdt dat GKV en haar dochterondernemingen enerzijds en rekwirante anderzijds een economische eenheid in de zin van het mededingingsrecht vormen, als de vaststelling dat zij zelf verantwoordelijk is voor het handelen van de groep Knauf.
64 Voor de vraag inzake het bestaan van een economische eenheid zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het mededingingsrecht van de Unie ziet op de activiteiten van ondernemingen en dat het begrip onderneming elke entiteit omvat die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm van die entiteit en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Onder het begrip onderneming in deze context moet worden verstaan een economische eenheid, ook al wordt deze economische eenheid uit juridisch oogpunt gevormd door verschillende natuurlijke of rechtspersonen (arrest van 10 september 2009, Akzo Nobel e.a./Commissie, C-97/08 P, Jurispr. blz. I-8237, punten 54 en 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
65 Het bestaan van een economische eenheid kan dus worden afgeleid uit een reeks concordante omstandigheden, ook al volstaat geen van deze omstandigheden op zich om te kunnen spreken van een economische eenheid.
66 In casu heeft het Gerecht op basis van een reeks van omstandigheden geconcludeerd dat sprake was van een economische eenheid. Zo heeft het in punt 344 van het bestreden arrest in de eerste plaats vastgesteld dat de vennoten van rekwirante en die van de overige ondernemingen van de familie Knauf, inzonderheid die van GKV, dezelfde zijn, te weten 21 natuurlijke personen die lid zijn van genoemde familie en een onderneming met nog vier andere leden van die familie.
67 In de tweede plaats heeft het Gerecht in punt 345 van het bestreden arrest opgemerkt dat de twee beherende vennoten van Knauf, de heren B en C, tevens beherend vennoot zijn van alle ondernemingen van de groep Knauf.
68 In de derde plaats heeft het Gerecht in punt 347 van het bestreden arrest weliswaar vastgesteld dat GKV deelnemingen heeft in meerdere ondernemingen die op de gipsplatenmarkt actief zijn en door de familie Knauf worden gecontroleerd, maar heeft het in punt 348 van dat arrest beklemtoond dat GKV slechts een holding is, zonder personeel, die de door haar gehouden participatiemaatschappijen beheert voor de 22 vennoten die achter haar staan en die afhankelijk is van de beheerders en de lokalen van rekwirante.
69 In de vierde plaats heeft het Gerecht in punt 349 van het bestreden arrest rekening gehouden met de familieovereenkomst, die luidens artikel 1, lid 2, ervan tot doel heeft een eenvormige leiding en een eenvormig beheer van de ondernemingen van de groep Knauf te verzekeren. Volgens artikel 1, leden 3 en 4, moeten met de overeenkomst voorts de eenvormige en geconcentreerde uitoefening van de vennootschapsrechten in de hele groep en de besluitvorming over de leiding, het beheer, de organisatie en de vennootschapsvorm worden verzekerd, zodat deze niet kan worden verhinderd door één vennoot of een klein aantal vennoten. Tot de bedoelde ondernemingen behoren volgens artikel 2 van de overeenkomst onder meer Knauf en GKV.
70 In de vijfde plaats heeft het Gerecht in punt 346 van het bestreden arrest vastgesteld dat alle in het kader van de betrokken inbreuk uitgewisselde verkoopcijfers voor rekwirante betrekking hadden op alle op de gipsplatenmarkt actieve ondernemingen van de groep Knauf en dat nergens uit de stukken blijkt dat B en C die groep niet hebben vertegenwoordigd in het kader van de diverse uitingen van de inbreuk.
71 Tot slot volgt uit punt 347 van het bestreden arrest dat rekwirante zelf, zonder daarom te zijn gevraagd door de Commissie, aan deze laatste alle omzetcijfers van de groep Knauf heeft meegedeeld in haar antwoord van 19 september 2002 op het verzoek om inlichtingen krachtens artikel 11 van verordening nr. 17.
72 Op basis van al deze omstandigheden heeft het Gerecht in punt 350 van het bestreden arrest op goede gronden geconcludeerd dat de tot de groep Knauf behorende ondernemingen één economische eenheid vormen.
73 Aangaande de door Knauf uitdrukkelijk ingeroepen omstandigheid dat zowel zijzelf als GKV worden gehouden door 22 vennoten, van wie er geen een meerderheid aan aandelen of aan stemmen bezit, wat de vorming van veranderlijke meerderheden in de afzonderlijke ondernemingen van de groep Knauf mogelijk zou maken, moet worden opgemerkt dat het Gerecht de omstandigheid dat al deze ondernemingen worden gehouden door dezelfde 22 vennoten, die overigens lid zijn van de familie Knauf, enkel in de beschouwing heeft betrokken als een van de omstandigheden waaruit kan blijken dat er sprake is van een economische eenheid. De mogelijkheid dat binnen een groep ondernemingen veranderlijke meerderheden ontstaan, sluit voorts op zich niet uit dat er één economische eenheid is.
74 Anders dan Knauf betoogt, heeft het Gerecht evenmin het arrest Aristrain/Commissie, reeds aangehaald, onjuist opgevat. In punt 99 van dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat het loutere feit dat het maatschappelijk kapitaal van twee onderscheiden handelsmaatschappijen in handen is van eenzelfde persoon of familie, als zodanig nog niet het bewijs oplevert dat tussen deze twee ondernemingen een economische eenheid bestaat. Zoals in het voorgaande punt is opgemerkt, heeft het Gerecht zijn conclusie dat er sprake is van een economische eenheid niet alleen gebaseerd op het feit dat de ondernemingen van de groep Knauf door een en dezelfde familie worden gehouden.
75 Knauf bestrijdt ook de relevantie van de familieovereenkomst waarop het Gerecht in punt 349 van het bestreden arrest doelt. Zij betoogt dat deze overeenkomst het alleen mogelijk moet maken dat de deelnemingen die het kapitaal van de vennootschappen van de groep Knauf vormen, in de toekomst in het bezit blijven van de leden van de familie Knauf. Zij moet bovendien verhinderen dat die vennootschappen worden gedomineerd door bepaalde vennoten of groepen van vennoten.
76 Gesteld al dat bedoelde familieovereenkomst inderdaad de in het voorgaande punt vermelde doelstellingen heeft, moet worden opgemerkt dat rekwirante niet betwist dat die overeenkomst, zoals uitdrukkelijk in artikel 1, lid 2, ervan te kennen wordt gegeven, ertoe strekt „een eenvormige leiding en een eenvormig beheer van de ondernemingen Knauf te verzekeren”.
77 Rekwirante is bovendien van oordeel dat de omstandigheid dat B en C beherend vennoot zijn van alle ondernemingen van de groep Knauf, irrelevant is voor het bestaan van een economische eenheid, daar deze omstandigheid niet uitsluit dat de diverse ondernemingen van de groep zelfstandig zijn voor het mededingingsrecht. De omstandigheid dat genoemde ondernemingen door dezelfde twee vennoten worden beheerd, maakt het echter mogelijk te verzekeren dat er sprake is van een eenvormige leiding en een eenvormig beheer in de zin van artikel 1, lid 2, van de familieovereenkomst.
78 Aangaande de uitwisseling van de verkoopcijfers van alle ondernemingen van de groep Knauf die actief zijn op de gipsplatenmarkt in het kader van de betrokken inbreuk, zij opgemerkt dat, anders dan rekwirante betoogt, deze omstandigheid een aanvullend bewijs vormt dat deze ondernemingen minstens tijdens de inbreuk als economische eenheid met een gemeenschappelijk belang hebben gehandeld.
79 Rekwirante kan evenmin beweren dat het Gerecht het beginsel in dubio pro reo heeft geschonden door in punt 346 van het bestreden arrest te overwegen dat uit geen der stukken blijkt B en C de groep Knauf in het kader van de inbreuk niet hebben vertegenwoordigd. In bedoeld punt 346 heeft het Gerecht enkel vastgesteld dat uit de aan hem voorgelegde bewijzen blijkt dat B en C deze groep in het kader van de inbreuk hebben vertegenwoordigd en dat hem geen stuk is overgelegd waaruit blijkt dat zulks niet het geval is.
80 In dit verband zij in herinnering gebracht dat volgens de rechtspraak van het Hof het bewijs van een inbreuk op de mededingingsregels moet worden geleverd door de partij of de autoriteit die de inbreuk aanvoert, en dat de onderneming of ondernemersvereniging die verweer voert tegen de vaststelling van een inbreuk, het bewijs moet leveren dat aan de voorwaarden is voldaan om dat verweer te laten gelden, zodat die autoriteit dan andere bewijzen zal moeten aanvoeren. Hoewel de wettelijke bewijslast volgens die beginselen op de Commissie of op de betrokken onderneming of vereniging rust, kunnen de door een partij aangevoerde feiten van dien aard zijn dat zij de andere partij verplichten een verklaring of rechtvaardiging te geven, zonder welke mag worden geconcludeerd dat het bewijs is geleverd (zie arrest Aalborg Portland e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 78 en 79).
81 Knauf betoogt voorts dat sommige uitspraken waarop het Gerecht het bestreden arrest heeft gebaseerd niet pertinent zijn.
82 Aangaande het arrest Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie, reeds aangehaald, moet worden opgemerkt het Gerecht zich voor de conclusie dat er sprake is van een economische eenheid niet op dat arrest heeft gebaseerd. Bovendien sluit het feit dat het in casu, anders dan in de zaak waarin dat arrest is gewezen, niet gaat om een dochtervennootschap die voor 100 % in handen is van een moedervennootschap, niet uit dat er een economische eenheid in de zin van het mededingingsrecht bestaat.
83 Wat het reeds aangehaalde arrest Minoan Lines/Commissie betreft zij beklemtoond dat het Gerecht dit slechts heeft vermeld in verband met algemene overwegingen op het gebied van de mededinging, zonder te spreken van enige analogie tussen de specifieke omstandigheden in de zaak die tot dat arrest hebben geleid en die in de onderhavige zaak.
84 Het Gerecht heeft immers in de punten 350, 351 en 355 van het bestreden arrest onder verwijzing naar vaste rechtspraak in herinnering gebracht dat onder het begrip onderneming in het mededingingsrecht moet worden verstaan een met betrekking tot het voorwerp van de desbetreffende overeenkomst bestaande economische eenheid, ook al wordt deze economische eenheid uit juridisch oogpunt gevormd door verschillende natuurlijke of rechtspersonen, en dat een dergelijke economische eenheid bestaat in een unitaire organisatie van personele, materiële en immateriële elementen die op duurzame basis een bepaald economisch doel nastreeft en ertoe kan bijdragen dat een in artikel 81, lid 1, EG bedoelde inbreuk wordt gepleegd. Het Gerecht heeft voorts overwogen dat wanneer een groep vennootschappen een en dezelfde onderneming vormen, de Commissie de aansprakelijkheid voor een door bedoelde onderneming gepleegde inbreuk kan leggen bij de vennootschap die voor het handelen van de groep in het kader van de inbreuk aansprakelijk is en aan deze onderneming een geldboete kan opleggen.
85 Hetzelfde geldt voor het reeds aangehaalde arrest HFB e.a./Commissie, daar uit punt 343 van het bestreden arrest blijkt dat het Gerecht dat arrest slechts als voorbeeld heeft aangehaald om te illustreren dat bepaalde feitelijke elementen relevant zijn voor de beoordeling of er sprake is van een economische eenheid, zoals, meer in het bijzonder, het feit dat dezelfde persoon sleutelfuncties binnen beheersorganen van de ondernemingen van de groep bekleedde en het feit dat die persoon op de directiebijeenkomsten de afzonderlijke ondernemingen vertegenwoordigde en dat deze laatste in het kader van de mededingingsregeling één quotum kregen toebedeeld.
86 Uit het voorgaande blijkt dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de tot de familie Knauf behorende ondernemingen een economische eenheid vormen.
87 Aangaande de rol van rekwirante binnen de groep Knauf heeft het Gerecht in punt 358 van het bestreden arrest vastgesteld dat rekwirante zich in de administratieve procedure als enige gesprekspartner van de Commissie heeft gepresenteerd en deze hoedanigheid tijdens die procedure op geen enkel moment heeft betwist. In punt 359 van hetzelfde arrest heeft het Gerecht opgemerkt dat ofschoon de Commissie in de mededeling van de punten van bezwaar op het standpunt stond dat de inbreuk de hele groep Knauf betrof en dat rekwirante op basis van de in die mededeling vervatte informatie wel moest weten dat zij de geadresseerde van een definitieve beschikking van de Commissie zou kunnen zijn, zij niettemin de Commissie heeft geantwoord zonder aan de orde te stellen dat zij de verantwoordelijke onderneming was voor het optreden van de groep in het kader van de inbreuk.
88 In punt 360 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geconcludeerd dat rekwirante in een dergelijke situatie in de loop van de administratieve procedure had moeten reageren om haar recht niet te verwerken en had moeten aantonen dat, ondanks de door de Commissie vastgestelde elementen, de door de vennootschappen van de groep Knauf gepleegde inbreuk haar niet kon worden toegerekend.
89 Dienaangaande heeft rekwirante terecht opgemerkt dat geen bepaling van het recht van de Unie de geadresseerde van een mededeling van punten van bezwaar in het kader van de artikelen 81 EG en 82 EG verplicht, de diverse in die mededeling aangevoerde elementen rechtens of feitelijk in de loop van de administratieve procedure te betwisten om het recht dit in de rechterlijke procedure te doen niet te verwerken.
90 Ofschoon immers de expliciete of impliciete erkenning van elementen rechtens of feitelijk door een onderneming tijdens de administratieve procedure voor de Commissie aanvullend bewijs kan opleveren bij de beoordeling van de gegrondheid van een beroep in rechte, kan zij de uitoefening van het recht van beroep voor het Gerecht waarover een natuurlijke of rechtspersoon beschikt krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU, niet beperken.
91 Zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag zou een dergelijke beperking in strijd zijn met de fundamentele beginselen van legaliteit en eerbiediging van de rechten van de verdediging. Voorts wordt het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat volgens artikel 6, lid 1, eerste alinea, VEU dezelfde juridische waarde heeft als de Verdragen. Volgens artikel 52, lid 1, van voormeld Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van de erin erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld.
92 Door te oordelen dat Knauf in de loop van de administratieve procedure had moeten reageren om haar recht dit voor de rechter van de Unie te doen, niet te verwerken, heeft het Gerecht derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
93 Mitsdien moet het bestreden arrest worden vernietigd voor zover het Gerecht in punt 362 van dat arrest heeft geoordeeld dat rekwirante de voor het handelen van de groep Knauf in het kader van de inbreuk verantwoordelijke onderneming was, en moet de hogere voorziening voor het overige worden verworpen.