„Een belasting wordt geheven op de stoom- of motorvoertuigen dienende hetzij tot het vervoer van personen, hetzij tot het vervoer van goederen of van om het even welke voorwerpen over de wegen.”
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 24 oktober 2008.
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 24 oktober 2008.
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2008
Uitspraak
Beschikking van het Hof (Achtste kamer)
24 oktober 2008(*)
In zaak C-364/08,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen (België) bij beslissing van 24 juli 2008, ingekomen bij het Hof op 7 augustus 2008, in de procedure
Marc Vandermeir
tegenBelgische Staat — Federale Overheidsdienst Financiën,
HET HOF VAN JUSTITIE (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta (rapporteur) en E. Juhász, rechters,
advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,
griffier: R. Grass,
gelet op het besluit van het Hof om te beslissen bij een met redenen omklede beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 3, eerste alinea, van zijn Reglement voor de procesvoering,
de advocaat-generaal gehoord,
de navolgende
Beschikking
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 43 EG en 49 EG.
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. Vandermeir en de Belgische Staat — Federale Overheidsdienst Financiën — betreffende de belasting van een in Luxemburg ingeschreven voertuig, waarvoor in Luxemburg een leasecontract is gesloten.
Toepasselijke bepalingen
3 Volgens de verwijzende rechter zijn de bepalingen van de nationale regeling die van toepassing zijn op het hoofdgeding de volgende.
4 Artikel 3 van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wetboek”), bepaalt, onder titel II, „Verkeersbelasting op de autovoertuigen”, het volgende:
5 Artikel 6 van het wetboek bepaalt:
„Is de belasting schuldig al wie een of meer van de in artikelen 3 en 4 genoemde voertuigen aanwendt tot eigen gebruik […], hetzij hij er de eigendom of het persoonlijk bezit van heeft, hetzij hij door huur of andere overeenkomst, bestendig of gewoonlijk daarover beschikt.”
6 Artikel 21, eerste alinea, van het wetboek luidt als volgt:
„De belasting is verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersoon die vermeld is of het moet zijn op het inschrijvingsbewijs zolang een voertuig op naam van deze persoon is of moet zijn ingeschreven in het repertorium van de Directie voor de Inschrijving van de Voertuigen.”
7 Artikel 5, lid 1, punt 9, van het wetboek voorziet in een vrijstelling van de belasting voor „de autovoertuigen gebruikt door een Belgische verblijfhouder en te zijner beschikking gesteld door zijn in het buitenland gevestigde werkgever en die er zijn ingeschreven”.
8 Artikel 94, eerste alinea, punt 1, van het wetboek bepaalt, onder titel V, „Belasting op de inverkeerstelling”, het volgende:
„Er wordt ten bate van de Staat een met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belasting geheven op:
de personenauto’s […], zoals deze voertuigen omschreven zijn in de reglementering van de inschrijving van de motorvoertuigen […], voor zover deze voertuigen voorzien zijn of moeten zijn van een […] nummerplaat.”
9 Volgens artikel 99 van het wetboek worden de in artikel 94, eerste alinea, punt 1, bedoelde voertuigen geacht op de openbare weg in gebruik te zijn genomen, wanneer zij in het repertorium van de Dienst van het Wegverkeer ingeschreven zijn of het moeten zijn.
10 Artikel 108 van het wetboek bepaalt, onder titel VI, „Accijnscompenserende belasting”, het volgende:
„Er wordt ten bate van de Staat een accijnscompenserende belasting geheven op de personenauto’s […] met gasoliemotor.”
11 In artikel 2 van het wetboek, onder titel I, „Gemeenschappelijke bepalingen”, wordt de Belgische Staat de mogelijkheid geboden om gebruik te maken van administratieve geldboetes wanneer de belastingplichtige de bepalingen van dit wetboek overtreedt.
12 Artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt:
„§ 1.De personen die in België verblijven schrijven de voertuigen die zij wensen in het verkeer te brengen in in het repertorium van de voertuigen bedoeld in artikel 6, zelfs indien deze voertuigen reeds in het buitenland zijn ingeschreven.
Het verblijf in België houdt in dat deze personen voldoen aan één van de volgende voorwaarden:
ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van een Belgische gemeente;
[…]
§ 2.In de hierna vernoemde gevallen echter is de inschrijving in België van voertuigen die in het buitenland zijn ingeschreven en in het verkeer worden gebracht door de personen bedoeld in § 1 niet verplicht voor:
[…]
het voertuig dat een natuurlijke persoon gebruikt in de uitoefening van zijn beroep en in bijkomende orde voor privédoeleinden, en dat door een buitenlandse werkgever aan deze persoon waarmee hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst wordt ter beschikking gesteld; een attest afgeleverd door het bestuur dat de [belasting over de toegevoegde waarde] onder haar bevoegdheid heeft, dient zich in dat geval aan boord van het voertuig te bevinden; de gedetailleerde voorwaarden voor het gebruik van dit voertuig worden bepaald door de Minister van Financiën;
[…]”
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
13 Vandermeir woont in België.
14 In 2004 was hij als zelfstandig journalist werkzaam in Luxemburg, waar hij een kantoor had. Hij had nagenoeg uitsluitend Luxemburgse klanten. Een inspecteur van de Luxemburgse sociale zekerheid heeft vastgesteld dat zijn kantoor wel degelijk in deze lidstaat was gevestigd.
15 In februari van hetzelfde jaar heeft Vandermeir bij een Luxemburgse vennootschap een leasecontract gesloten voor een voertuig dat op naam van deze vennootschap in Luxemburg was ingeschreven met nummerplaat FM7687.
16 Op 10 augustus 2004 werd Vandermeir gecontroleerd door de Belgische douane, die proces-verbaal heeft opgemaakt wegens inbreuk op de wettelijke regeling inzake inschrijving.
17 Dit proces-verbaal werd aan de Belgische belastingautoriteiten meegedeeld, die vervolgens zijn overgegaan tot inkohiering, voor het belastingjaar 2004, van de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling, de accijnscompenserende belasting, en de administratieve geldboete die Vandermeir werden opgelegd.
18 Op 23 december 2005 heeft Vandermeir bezwaar ingediend tegen deze belastingen en deze geldboete.
19 Aangezien dit bezwaar bij beslissing van 26 juni 2007 werd afgewezen, heeft Vandermeir beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
20 In deze omstandigheden heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:
„Staan de artikelen 43 EG en/of 49 EG in de weg aan een nationale regeling van een lidstaat, zoals die in het hoofdgeding, volgens welke een in die lidstaat wonende zelfstandige verplicht is tot inschrijving in die lidstaat van zijn voertuig, ofschoon hij zijn beroepsactiviteit nagenoeg uitsluitend in een andere lidstaat vanuit zijn aldaar gevestigde vaste inrichting uitoefent, en dit wanneer dat voertuig niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt?”
Beantwoording van de prejudiciële vraag
21 Krachtens artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, op ieder moment eslissen bij een met redenen omklede beschikking.
22 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat, behoudens bepaalde, voor het hoofdgeding niet relevante uitzonderingen, de belasting op motorvoertuigen niet op communautair niveau is geharmoniseerd. Op dit gebied oefenen de lidstaten dus vrij hun fiscale bevoegdheid uit, mits zij daarbij het gemeenschapsrecht in acht nemen (zie arresten van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, Jurispr. blz. I-3193, punt 40; 15 september 2005, Commissie/Denemarken, C-464/02, Jurispr. blz. I-7929, punt 74; 15 december 2005, Nadin en Nadin-Lux, C-151/04 en C-152/04, Jurispr. blz. I-11203, punt 40, en 23 februari 2006, Commissie/Finland, C-232/03, punt 46, en beschikkingen van 27 juni 2006, Van de Coevering, C-242/05, Jurispr. blz. I-5843, punt 23, en 22 mei 2008, Ilhan, C-42/08, punt 17).
Het bestaan van beperkingen van de vrijheid van vestiging en van de vrijheid van dienstverrichting
23 Volgens de bewoordingen van artikel 43 EG zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden.
24 Volgens vaste rechtspraak moeten alle maatregelen die de uitoefening van deze vrijheid verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken als zodanige beperkingen worden beschouwd (zie arresten van 30 november 1995, Gebhard, C-55/94, Jurispr. blz. I-4165, punt 37; 5 oktober 2004, CaixaBank France, C-442/02, Jurispr. blz. I-8961, punt 11, en 6 december 2007, Columbus Container Services, C-298/05, Jurispr. blz. I-10451, punt 34).
25 Hoewel de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende de vrijheid van vestiging volgens de bewoordingen ervan het voordeel van de nationale behandeling in de lidstaat van ontvangst beogen te garanderen, verbieden zij de lidstaat van oorsprong ook de vestiging van een van zijn onderdanen of van een naar zijn nationaal recht opgerichte vennootschap in een andere lidstaat te bemoeilijken (zie arresten van 16 juli 1998, ICI, C-264/96, Jurispr. blz. I-4695, punt 21; 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas, C-196/04, Jurispr. blz. I-7995, punt 42, en 15 mei 2008, Lidl Belgium, C-414/06, Jurispr. blz. I-3601, punt 19).
26 Een inschrijvingsplicht zoals die welke door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling aan in België wonende zelfstandigen wordt opgelegd, belemmert hun toegang tot zelfstandige activiteiten in de andere lidstaten, en kan derhalve hun uitoefening van de vrijheid van vestiging belemmeren of minder aantrekkelijk maken (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Commissie/Denemarken, punt 46; Nadin en Nadin-Lux, punten 36 en 37, en Commissie/Finland, punt 40).
27 Derhalve vormt deze verplichting een beperking van de vrijheid van vestiging, welke in beginsel verboden is door artikel 43 EG.
28 Artikel 49 EG verbiedt de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Europese Gemeenschap.
29 Volgens vaste rechtspraak staat deze bepaling in de weg aan de toepassing van enige nationale regeling die de mogelijkheid voor een dienstverrichter om daadwerkelijk van die vrijheid gebruik te maken, zonder objectieve rechtvaardiging beperkt of die ertoe leidt dat het verrichten van diensten tussen lidstaten moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen een enkele lidstaat (zie arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punten 29 en 30; beschikking van 30 mei 2006, Leroy, C-435/04, Jurispr. blz. I-4835, punt 11, en beschikking Van de Coevering, reeds aangehaald, punten 19 en 20).
30 Een inschrijvingsplicht zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, leidt er echter toe dat het verrichten van grensoverschrijdende leasingactiviteiten moeilijker wordt (zie arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punt 37, en beschikking Leroy, reeds aangehaald, punt 12).
31 Derhalve vormt deze verplichting een beperking in de zin van artikel 49 EG.
Rechtvaardiging van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten
32 Volgens de rechtspraak van het Hof is het een lidstaat toegestaan om een motorvoertuig dat door een in deze lidstaat wonende werknemer wordt geleased van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap aan een inschrijvingsplicht te onderwerpen, wanneer dit voertuig hoofdzakelijk is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat of daar feitelijk duurzaam wordt gebruikt (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Cura Anlagen, punt 42; Commissie/Denemarken, punten 75-78; Nadin en Nadin-Lux, punt 41, en Commissie/Finland, punt 47).
33 Is aan deze voorwaarden echter niet voldaan, dan is de band van het in een andere lidstaat geregistreerde voertuig met een lidstaat minder, zodat voor de betrokken beperking een andere rechtvaardiging is vereist (zie arresten Commissie/Denemarken, reeds aangehaald, punt 79, en Commissie/Finland, reeds aangehaald, punt 48, en beschikking Van de Coevering, reeds aangehaald, punt 26).
34 Wat een eventuele rechtvaardiging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde inschrijvingsplicht betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld, enerzijds, dat artikel 43 EG in de weg staat aan een nationale regeling van een lidstaat, volgens welke een in die lidstaat wonende zelfstandige verplicht is tot inschrijving aldaar van een bedrijfsvoertuig dat hem ter beschikking is gesteld door de in een andere lidstaat gevestigde vennootschap die hem tewerkstelt, wanneer dat bedrijfsvoertuig niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt (zie arrest Nadin en Nadin-Lux, reeds aangehaald, punt 55, alsook beschikking Leroy, reeds aangehaald, punt 13) en, anderzijds, dat artikel 49 EG in de weg staat aan een nationale regeling van een lidstaat, volgens welke een inwoner van deze lidstaat verplicht is tot registratie aldaar van een voertuig dat door hem wordt geleased van een in een andere lidstaat gevestigde leasemaatschappij, wanneer dat voertuig niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt (zie beschikking Leroy, reeds aangehaald, punt 14).
35 Hieruit vloeit voort dat, aangezien Vandermeir zijn voertuig niet gebruikt in de in punt 32 van de onderhavige beschikking uiteengezette omstandigheden, een inschrijvingsplicht zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is niet kan worden gerechtvaardigd met het argument dat hij zijn zelfstandige activiteit in Luxemburg uitoefent als natuurlijk persoon met een vaste inrichting in deze lidstaat, en niet als bestuurder of zaakvoerder van een in deze lidstaat gevestigde vennootschap, en evenmin met het argument dat de leasing van een voertuig direct door Vandermeir zelf werd aangegaan bij een Luxemburgse vennootschap, en niet door een werkgever die hem vervolgens een voertuig ter beschikking stelt.
36 Gelet op een en ander, dient op de voorgelegde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 43 EG en 49 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling van een lidstaat, zoals die in het hoofdgeding, volgens welke een in die lidstaat wonende zelfstandige verplicht is tot inschrijving in die lidstaat van een voertuig waarvoor hij een leasecontract heeft gesloten met een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, wanneer dat voertuig niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt.
Kosten
37 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
De artikelen 43 EG en 49 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling van een lidstaat, zoals die in het hoofdgeding, volgens welke een in die lidstaat wonende zelfstandige verplicht is tot inschrijving in die lidstaat van een voertuig waarvoor hij een leasecontract heeft gesloten met een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, wanneer dat voertuig niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt.
ondertekeningen