„Ter beperking van de duur van de procedures in belastingzaken en gelet op het beginsel van een redelijke procesduur in de zin van het bij wet nr. 848 van 4 augustus 1955 geratificeerde Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden[, ondertekend te Rome op 4 november 1950 (hierna: ‚EVRM’)] worden aanhangige belastingprocedures die zijn ingeleid met beroepen die ten tijde van de inwerkingtreding van de wet tot omzetting van dit decreet sedert meer dan tien jaar ter griffie in eerste aanleg zijn ingeschreven en waarin de belastingdienst in eerste en in tweede aanleg in het ongelijk is gesteld, wegens niet-inachtneming van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1, van voormeld Verdrag als volgt beëindigd:
[...]
-
bij de Corte di cassazione aanhangige zaken kunnen worden beëindigd door betaling van een bedrag ter hoogte van 5 % van het in geding zijnde bedrag [...] indien tegelijkertijd afstand wordt gedaan van iedere aanspraak op een billijke schadevergoeding in de zin van wet nr. 89 van 24 maart 2001. De belastingplichtige kan zijn daartoe strekkende verzoek, met het bewijs van betaling, bij de bevoegde instantie of griffie indienen binnen negentig dagen, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de wet ter omzetting van het onderhavige decreet. De behandeling van de in deze paragraaf bedoelde procedures wordt tot het verstrijken van deze tweede termijn geschorst en de procedures worden beëindigd met volledige verrekening van de proceskosten. In geen geval kan terugbetaling plaatsvinden.”