Argumenten van partijen
21 Met haar middel betoogt de Commissie in wezen dat het Gerecht, gelet op de motivering die het in punt 36 van het bestreden arrest heeft gegeven, ten onrechte de litigieuze beschikking niet louter gedeeltelijk nietig heeft verklaard ten aanzien van Coppens. In de onderhavige zaak bleef immers enkel onbewezen dat die onderneming wist of moest weten van de overeenkomst inzake commissies. Volgens vaste rechtspraak kan een beschikking gedeeltelijk nietig worden verklaard wanneer de elementen waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, kunnen worden gescheiden van de rest van de beschikking, wat in casu het geval was. Het zou onevenredig zijn wanneer het Gerecht een beschikking in haar geheel nietig zou verklaren wanneer slechts een gedeelte van de inbreuk niet kan worden bewezen.
22 De Commissie brengt in herinnering dat de litigieuze beschikking Coppens aansprakelijk heeft gesteld voor één enkele voortgezette inbreuk die in de relevante periode uit twee onderscheiden elementen bestond, te weten de overeenkomst inzake commissies en de overeenkomst inzake schaduwbestekken. Het Gerecht had die beschikking dan ook slechts volledig nietig mogen verklaren ten aanzien van Coppens indien het niet alleen had vastgesteld dat de Commissie niet had aangetoond dat Coppens op de hoogte was van de mededingingsbeperkende activiteiten van de andere ondernemingen in verband met de commissies, of deze redelijkerwijs kon voorzien, maar ook dat de Commissie evenmin had aangetoond dat Coppens aan de overeenkomst inzake schaduwbestekken had deelgenomen. Het lijdt echter geen twijfel dat een dergelijke deelname werd bewezen en dat deze als zodanig inbreuk maakt op artikel 81 EG, zoals het Gerecht overigens heeft erkend.
23 Het bestreden arrest druist dus in tegen de rechtspraak dat het Gerecht een handeling niet in haar geheel nietig kan verklaren wanneer overduidelijk is dat het middel dat door het Gerecht gegrond is geacht slechts de grondslag kan vormen voor een gedeeltelijke nietigverklaring. Die rechtspraak vormt de uitdrukking van het evenredigheidsbeginsel.
24 Bovendien zou de volledige nietigverklaring van kartelbeschikkingen op grond dat een deel van de inbreuk niet bewezen is op gespannen voet staan met de goede rechtsbedeling en de doeltreffende handhaving van de mededingingsregels, aangezien dan procedures zouden moeten worden overgedaan, tenzij zou worden aanvaard dat het bewezen deel van de inbreuk onbestraft blijft. Bovendien staat niet vast dat de herhaling van dergelijke procedures valt te rijmen met het beginsel ne bis in idem.
25 Ten slotte betoogt de Commissie dat het Hof de zaak zelf kan afdoen. De relevante feiten staan vast, aangezien Coppens voor het Gerecht niet heeft betwist dat zij 67 maal heeft deelgenomen aan de tenuitvoerlegging van de overeenkomst inzake schaduwbestekken, zoals is vastgesteld en gedocumenteerd in de litigieuze beschikking. In dat verband merkt de Commissie nog op dat die overeenkomst zowel een mededingingsbeperkende strekking als mededingingsbeperkende gevolgen heeft, en erkent zij dat voor de jaren 1994 en 1995 geen bewijzen bestaan dat Coppens heeft deelgenomen aan de tenuitvoerlegging van die overeenkomst, en dat de geldboete zou kunnen worden verlaagd indien Coppens slechts voor die laatste overeenkomst aansprakelijk kan worden gesteld.
26 Coppens betoogt primair dat de hogere voorziening moet worden afgewezen. In de eerste plaats zijn er geen elementen die conform de rechtspraak van het Hof kunnen worden gescheiden van de litigieuze beschikking. Aangezien de Commissie in die beschikking heeft vastgesteld dat er sprake is van een complex kartel, dat één enkele voortgezette inbreuk op artikel 81 EG vormt, diende het Gerecht noodzakelijkerwijs uitspraak te doen over de deelname van Coppens aan een dergelijk kartel. Het Gerecht heeft aldus geoordeeld dat het enkele feit dat een overeenkomst waaraan een onderneming heeft deelgenomen hetzelfde doel heeft als een globaal kartel, niet kan volstaan om deze onderneming deelname aan het globale kartel ten laste te leggen. Er is geen sprake van een „deel van de inbreuk”.
27 In de tweede plaats kan een beschikking volgens die rechtspraak slechts gedeeltelijk nietig worden verklaard indien een dergelijke gedeeltelijke nietigverklaring de kern ervan niet wijzigt. In casu was echter de kwalificatie van de aan Coppens verweten inbreuk, en dus, wat haar betreft, de kern van de litigieuze beschikking aan de orde voor het Gerecht. De volledige nietigverklaring van de beschikking ten aanzien van Coppens is het gevolg van het feit dat niet is bewezen dat deze onderneming betrokken was bij alle wezenlijke elementen om vast te stellen dat er sprake was van één enkele voortgezette inbreuk.
28 In elk geval kon het Gerecht zich niet beperken tot een gedeeltelijke nietigverklaring van de litigieuze beschikking. Een loutere aanpassing van het boetebedrag zou Coppens onvoldoende rechtsbescherming hebben geboden. In een dergelijk geval zou haar veroordeling immers nog steeds op alle elementen van de inbreuk gebaseerd zijn, hoewel slechts één daarvan ten aanzien van haar effectief bewezen werd geacht.
29 In de derde plaats druist de volledige nietigverklaring in het bestreden arrest niet in tegen de rechtspraak die voortvloeit uit het arrest van 11 december 2008, Commissie/Département du Loiret (C-295/07 P, Jurispr. blz. I-9363). Het in casu aanvaarde middel was gericht tegen de gemeenschappelijke noemer van de litigieuze beschikking, te weten de tenlastelegging betreffende het complexe kartel. Daaruit volgt dat volledige nietigverklaring van die beschikking het aangevoerde middel niet te buiten gaat. Voorts kan het argument inzake de goede rechtsbedeling en de effectieve handhaving van de mededingingsregels niet worden aanvaard. Op grond van het wettigheidsbeginsel kan een onderneming slechts worden veroordeeld indien bewezen is dat zij de verweten inbreuk heeft gepleegd. Bij de in voormelde beschikking vastgestelde inbreuk is er sprake van een complex kartel, met andere woorden van een inbreuk die uit verschillende componenten bestaat, waarbij elke component wezenlijk is voor de vaststelling van het kartel, zodat het Gerecht op goede gronden heeft vastgesteld dat de Commissie niet rechtens genoegzaam had aangetoond dat Coppens had deelgenomen aan de verschillende essentiële componenten van die inbreuk, en dat haar dus geen deelname aan dat complexe kartel ten laste kon worden gelegd.
30 Subsidiair verzoekt Coppens het Hof om intrekking van de geldboete of althans om verlaging ervan tot maximaal 10 % van haar omzet op de markt voor internationale verhuizingen in België. Voor het geval dat het Hof het bestreden arrest vernietigt en de litigieuze beschikking niet zou nietig verklaren voor zover deze haar betreft, verzoekt Coppens het Hof nog meer subsidiair om krachtens zijn volledige rechtsmacht het bedrag van de haar opgelegde geldboete te verlagen. Tot staving van die conclusies voert Coppens twee middelen aan.
31 Coppens stelt dat het basisbedrag van de geldboete onjuist is vastgesteld, aangezien de Commissie geen onderscheid heeft gemaakt tussen de kartelleden, hoewel zij rekening had moeten houden met hun respectieve rollen in het kartel. Zo heeft Coppens een minder ernstige inbreuk gemaakt dan de Commissie haar ten laste heeft gelegd, gelet op met name haar beperkte rol en deelname aan het betrokken kartel, haar marktaandeel, dat slechts 0,04 % van de betrokken markt bedroeg, en haar totale omzet, die veel kleiner was dan die van de andere deelnemers aan de inbreuk. Bijgevolg had de Commissie ten aanzien van die onderneming als uitgangspunt voor de berekening van de geldboete niet een percentage van 17 % van de waarde van de verkopen mogen toepassen, zoals het geval was voor alle andere deelnemers. Bovendien heeft Coppens aangetoond dat de duur van de haar te verwijten inbreuk maximaal 7 jaar, en niet 10 jaar en 9 maanden bedraagt. Voorts had het basisbedrag van de geldboete verlaagd moeten worden op grond van de punten 27 tot en met 35 van de richtsnoeren. In dat verband betoogt Coppens met name dat zij bewijsstukken heeft overgelegd inzake haar onvermogen om te betalen en het reële risico van faillissement.
32 Voorts voert Coppens aan dat bij de vaststelling van de geldboete kennelijk inbreuk werd gemaakt op het evenredigheidsbeginsel, aangezien het bedrag van de boete 10 % van haar totale omzet en nagenoeg 200 % van de waarde van de in aanmerking genomen verkopen bedroeg. Volgens de rechtspraak had de Commissie rekening moeten houden met het feit dat de omzet die zij met de betrokken activiteit realiseerde slechts circa 3,2 % van haar totale omzet bedroeg.
33 Ten slotte verzoekt Coppens het Hof in voorkomend geval de Commissie in de kosten te verwijzen op grond van artikel 69, lid 3, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Dat voorschrift is thans openomen in artikel 139 van dat Reglement.
Beoordeling door het Hof
34 Vaststaat dat het Gerecht, nadat het in punt 36 van het bestreden arrest had vastgesteld dat de deelname van Coppens aan de overeenkomst inzake schaduwbestekken als zodanig een inbreuk op artikel 81 EG kon vormen waarvoor een sanctie in de vorm van een geldboete kon worden opgelegd, niettemin heeft geoordeeld dat de artikelen 1, sub i, en 2, sub k, van de litigieuze beschikking nietig dienden te worden verklaard. Met haar middel komt de Commissie op tegen de nietigverklaring door het Gerecht van de beschikking in haar geheel voor zover zij op Coppens betrekking heeft.
35 Er zij aan herinnerd dat uit de artikelen 254, zesde alinea, VWEU en 264, eerste alinea, VWEU blijkt dat wanneer een krachtens artikel 263 VWEU ingesteld beroep gegrond is, het Gerecht de bestreden handeling nietig verklaart.
36 Zoals de advocaat-generaal in punt 25 van haar conclusie heeft opgemerkt, dient artikel 264, eerste alinea, VWEU evenwel aldus te worden uitgelegd, dat de met het beroep tot nietigverklaring bestreden handeling slechts nietig moet worden verklaard voor zover het beroep gegrond is.
37 In dat verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat het Gerecht de bestreden handeling niet automatisch in haar geheel nietig kan verklaren op basis van het enkele feit dat het een door de verzoekende partij ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring aangevoerd middel gegrond acht. Volledige nietigverklaring komt namelijk niet in aanmerking wanneer het overduidelijk is dat dit middel, dat slechts gericht is tegen een specifiek onderdeel van de bestreden handeling, enkel de grondslag kan vormen voor een gedeeltelijke nietigverklaring (arrest Commissie/Département du Loiret, reeds aangehaald, punt 104).
38 De gedeeltelijke nietigverklaring van een Unierechtelijke handeling is echter alleen dan mogelijk wanneer de elementen waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, kunnen worden gescheiden van de rest van de handeling. Aan dit vereiste is niet voldaan wanneer de gedeeltelijke nietigverklaring van een handeling tot gevolg heeft dat de kern van die handeling wordt gewijzigd, wat moet worden beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en niet aan de hand van een subjectief criterium dat samenhangt met de politieke wil van de instantie die de betrokken handeling heeft vastgesteld (zie in die zin arrest van 24 mei 2005, Frankrijk/Parlement en Raad, C-244/03, Jurispr. blz. I-4021, punten 12-14, en arrest Commissie/Département du Loiret, punten 105 en 106).
39 Hieruit volgt dat het Gerecht in casu uit hoofde van artikel 264, eerste alinea, VWEU de litigieuze beschikking ten aanzien van Coppens slechts volledig nietig mocht verklaren indien gedeeltelijke nietigverklaring van die beschikking de kern ervan zou hebben gewijzigd, wat dient te worden nagegaan.
40 Dienaangaande zij er om te beginnen aan herinnerd dat artikel 1 van de litigieuze beschikking bepaalt dat Coppens en andere ondernemingen inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, doordat zij tijdens de periode van 13 oktober 1992 tot 29 juli 2003 rechtstreeks en indirect prijzen voor internationale verhuisdiensten in België hebben vastgesteld, een deel van deze markt onderling hebben verdeeld en de procedure voor de indiening van offertes hebben gemanipuleerd. In het bestreden arrest heeft het Gerecht evenwel in punt 35 vastgesteld dat de Commissie Coppens aansprakelijk stelt voor haar deelname aan één enkele voortgezette inbreuk, en in de punten 28 en 36 van dat arrest niet uitgesloten dat de overeenkomst inzake schaduwbestekken, waaraan Coppens niet betwistte te hebben deelgenomen, als zodanig in strijd kan zijn met artikel 81 EG.
41 Volgens vaste rechtspraak kan een schending van artikel 81, lid 1, EG niet alleen voortvloeien uit een op zichzelf staande handeling, maar eveneens uit een reeks handelingen of een voortgezette gedraging, ook al zouden een of meer onderdelen van deze reeks handelingen of van deze voortgezette gedraging ook op zich, afzonderlijk, een schending van deze bepaling kunnen opleveren. Wanneer de verschillende handelingen wegens hun identieke doel, de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt te verstoren, deel uitmaken van een „totaalplan”, mag de Commissie bijgevolg de aansprakelijkheid voor die handelingen toerekenen naargelang van de deelname aan de betrokken inbreuk in zijn geheel (arrest Commissie/Anic Partecipazioni, reeds aangehaald, punt 81, en arrest van 7 januari 2004, Aalborg Portland e.a./Commissie, C-204/00 P, C-205/00 P, C-211/00 P, C-213/00 P, C-217/00 P en C-219/00 P, Jurispr. blz. I-123, punt 258).
42 Een onderneming die aan een dergelijke enkele en complexe inbreuk heeft deelgenomen door middel van voor haar kenmerkende gedragingen die een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging met een mededingingsbeperkend doel in de zin van artikel 81, lid 1, EG vormden en die een bijdrage aan de verwezenlijking van de inbreuk in zijn geheel beoogden te leveren, kan aldus voor de gehele duur van haar deelneming aan die inbreuk eveneens aansprakelijk zijn voor de gedragingen van andere ondernemingen in het kader van diezelfde inbreuk. Dit is het geval wanneer vast komt te staan dat de betrokken onderneming met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van alle deelnemers en dat zij de inbreukmakende gedragingen die de andere ondernemingen met het oog op die doelstellingen planden of verrichtten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden (reeds aangehaalde arresten Commissie/Anic Partecipazioni, punten 87 en 203, en Aalborg Portland e.a./Commissie, punt 83).
43 Een onderneming kan aldus rechtstreeks hebben deelgenomen aan alle mededingingsverstorende gedragingen waaruit de enkele voortgezette inbreuk bestaat, in welk geval de Commissie haar aansprakelijk mag stellen voor al deze gedragingen en dus voor de inbreuk in zijn geheel. Een onderneming kan ook slechts rechtstreeks hebben deelgenomen aan een deel van de mededingingsverstorende gedragingen waaruit de enkele voortgezette inbreuk bestaat, maar kennis hebben gehad van alle inbreukmakende gedragingen die de andere karteldeelnemers met het oog op die doelstellingen planden of verrichtten, of deze redelijkerwijs hebben kunnen voorzien en bereid zijn geweest het risico ervan te aanvaarden. Ook in een dergelijk geval mag de Commissie die onderneming aansprakelijk stellen voor alle mededingingsverstorende gedragingen waaruit een dergelijke inbreuk bestaat, en dus voor de inbreuk in zijn geheel.
44 Wanneer een onderneming daarentegen rechtstreeks heeft deelgenomen aan één of meer mededingingsverstorende gedragingen waaruit de enkele voortgezette inbreuk bestaat, maar niet is bewezen dat zij met haar eigen gedrag heeft willen bijdragen aan het bereiken van de gemeenschappelijke doelstellingen van de andere karteldeelnemers en dat zij alle andere inbreukmakende gedragingen die deze deelnemers met het oog op die doelstellingen planden of verrichtten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden, kan de Commissie haar uitsluitend aansprakelijk stellen voor de gedragingen waaraan zij rechtstreeks heeft deelgenomen en voor die gedragingen welke de andere deelnemers planden of verrichtten met het oog op dezelfde als de door haar nagestreefde doelstellingen en waarvoor is bewezen dat zij deze kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden.
45 Dat mag evenwel niet tot gevolg hebben dat deze onderneming wordt bevrijd van haar aansprakelijkheid voor de gedragingen ten aanzien waarvan haar deelname vaststaat of waarvoor zij daadwerkelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Het feit dat een onderneming niet aan alle bestanddelen van een kartel heeft deelgenomen of een zeer kleine rol heeft gespeeld bij de onderdelen waaraan zij heeft deelgenomen, is immers niet relevant voor de vaststelling dat zij een inbreuk heeft gepleegd, daar die elementen slechts in aanmerking dienen te worden genomen bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk en zo nodig bij de bepaling van de geldboete (arresten Commissie/Anic Partecipazioni, punt 90, en Aalborg Portland e.a./Commissie, punt 86).
46 Een dergelijke opsplitsing van een beschikking van de Commissie waarbij een globaal kartel wordt aangemerkt als één enkele voortgezette inbreuk is echter slechts mogelijk indien die onderneming tijdens de administratieve procedure in staat werd gesteld te begrijpen dat haar tevens elk van de gedragingen waaruit die inbreuk bestond, ten laste werd gelegd, en dus dienaangaande verweer te voeren, én indien die beschikking op dit punt voldoende duidelijk is.
47 Hieruit volgt dat wanneer is voldaan aan de in het vorige punt van het onderhavige arrest vermelde voorwaarden, de rechter van de Unie, indien hij vaststelt dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond dat een onderneming, toen zij deelnam aan een van de mededingingsverstorende gedragingen waaruit één enkele voortgezette inbreuk bestaat, de andere mededingingsverstorende gedragingen die de andere karteldeelnemers met het oog op die doelstellingen verrichtten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden, daaraan geen andere gevolgtrekking dient te verbinden dan dat deze onderneming niet aansprakelijk kan worden gesteld voor die andere gedragingen en dus evenmin voor de enkele voortgezette inbreuk in zijn geheel, en dat de bestreden beschikking slechts in zoverre ongegrond moet worden geacht.
48 In casu blijkt uit de punten 10 tot en met 12 van het bestreden arrest dat de Commissie in de litigieuze beschikking heeft uiteengezet dat het betrokken kartel drie uitingsvormen had, te weten een overeenkomst over prijzen, een overeenkomst inzake schaduwbestekken en een overeenkomst inzake commissies, en dat zij van mening was dat deze laatste overeenkomst moest worden beschouwd als een indirecte vaststelling van de prijzen voor internationale verhuisdiensten in België, terwijl de overeenkomst inzake schaduwbestekken een manipulatie vormde van de procedure voor de indiening van offertes, waardoor de prijzen van alle offertes bewust hoger lagen dan in een concurrerende context het geval zou zijn geweest. Bovendien heeft het Gerecht in punt 28 van het bestreden arrest opgemerkt dat volgens de litigieuze beschikking de actieve deelname van Coppens aan het kartel beperkt was tot de overeenkomst inzake schaduwbestekken en dat zij niet had deelgenomen aan de overeenkomst inzake commissies.
49 Uit het dossier van de procedure voor het Gerecht en uit punt 25 van het bestreden arrest blijkt ook dat Coppens in staat werd gesteld te begrijpen dat zij aansprakelijk werd gesteld voor de betrokken enkele voortgezette inbreuk en dat haar eveneens als zodanig deelname aan de overeenkomst inzake schaduwbestekken ten laste werd gelegd, zodat zij dienaangaande verweer heeft kunnen voeren, alsook dat de litigieuze beschikking op dit punt voldoende duidelijk is.
50 Bovendien, aangezien de vaststelling door de Unierechter van het feit dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond dat een onderneming, toen zij deelnam aan een van de mededingingsverstorende gedragingen waaruit één enkele voortgezette inbreuk bestaat, de andere inbreukmakende gedragingen die de andere karteldeelnemers met het oog op die doelstellingen verrichtten, kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden, volgens de rechtspraak waarnaar wordt verwezen in punt 45 van het onderhavige arrest, niet tot gevolg mag hebben dat deze onderneming wordt bevrijd van haar aansprakelijkheid voor dat deel van de gedragingen waarvoor haar deelname is bewezen of waarvoor vaststaat dat zij daadwerkelijk aansprakelijk kan worden gesteld, dient de Unierechter zich te beperken tot een gedeeltelijke nietigverklaring van de bestreden beschikking.
51 Aangezien immers het voorwerp van een beschikking van de Commissie waarmee wordt aangetoond dat een onderneming in strijd met artikel 81 EG heeft deelgenomen aan een kartel juist daarin bestaat dat één of meer gedragingen worden vastgesteld die een dergelijke schending opleveren, kan een dergelijke gedeeltelijke nietigverklaring de kern van een dergelijke beschikking niet wijzigen.
52 In die omstandigheden heeft het Gerecht, doordat het de litigieuze beschikking volledig nietig heeft verklaard, hoewel het de deelname van Coppens aan de overeenkomst inzake schaduwbestekken en het feit dat het daarbij ging om een mededingingsbeperkende overeenkomst niet in twijfel heeft getrokken, in zijn arrest blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
53 Ten slotte, aangezien uit het voorgaande blijkt dat het Gerecht in de omstandigheden van de zaak ten aanzien van Coppens slechts de gedeeltelijke nietigverklaring van de litigieuze beschikking had mogen uitspreken, kan Coppens ter rechtvaardiging van de door het Gerecht uitgesproken volledige nietigverklaring van deze beschikking niet met succes betogen dat een loutere verlaging van het bedrag van de haar opgelegde geldboete haar onvoldoende rechtsbescherming zou hebben geboden.
54 Uit een en ander volgt dat het Gerecht, door de litigieuze beschikking volledig nietig te verklaren voor zover zij op Coppens betrekking heeft, hoewel het de deelname van Coppens aan de overeenkomst inzake schaduwbestekken en het feit dat deze overeenkomst als zodanig artikel 81 EG kan schenden niet in twijfel heeft getrokken, inbreuk heeft gemaakt op artikel 264, eerste alinea, VWEU. Het middel van de Commissie is dus gegrond, zodat de hogere voorziening moet worden toegewezen en het bestreden arrest moet worden vernietigd.