Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 juni 2025

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 juni 2025

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
5 juni 2025

Uitspraak

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

5 juni 2025 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2008/7/EG – Artikel 5, lid 2, onder b) – Artikel 6, lid 1, onder d) – Indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal – Begrip ‚voorrechten’ – Zegelrecht op zekerheden die worden gesteld met het oog op de goede nakoming van een obligatielening ”

In zaak C‑685/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) [scheidsgerecht voor belastingzaken (centrum voor bestuursrechtelijke arbitrage – CAAD), Portugal] bij beslissing van 10 november 2023, ingekomen bij het Hof op 15 november 2023, in de procedure

Corner and Border S.A.

tegen

Autoridade Tributária e Aduaneira,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. L. Arastey Sahún, kamerpresident, D. Gratsias (rapporteur), E. Regan, J. Passer en B. Smulders, rechters,

advocaat-generaal: A. Biondi,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 november 2024,

gelet op de opmerkingen van:

–        Corner and Border S.A., vertegenwoordigd door A. P. Braga en M. Moreira, advogados,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, H. Magno en A. Rodrigues als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Caro de Sousa, A. Ferrand en W. Roels als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 februari 2025,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB 2008, L 46, blz. 11).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Corner and Border S.A. en de Autoridade Tributária e Aduaneira (belasting- en douanedienst, Portugal) betreffende de heffing van zegelrecht op zekerheden die worden gesteld met het oog op de goede nakoming van een obligatielening.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 2, 3 en 9 van richtlijn 2008/7 luiden als volgt:

„(2)      De indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, te weten het recht op de inbreng van kapitaal in vennootschappen, hierna ‚het kapitaalrecht’ genoemd, het zegelrecht op effecten en het recht op herstructureringen, ongeacht of deze al dan niet een kapitaalvermeerdering inhouden, leiden tot discriminaties, dubbele belastingheffing en ongelijkheden, die het vrije kapitaalverkeer hinderen. Hetzelfde geldt voor andere indirecte belastingen die dezelfde kenmerken hebben als het kapitaalrecht en het zegelrecht op effecten.

(3)      Het is derhalve in het belang van de interne markt de wetgeving betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal te harmoniseren, teneinde factoren die de mededingingsvoorwaarden kunnen verstoren of het vrije kapitaalverkeer hinderen, zoveel mogelijk weg te nemen.

[...]

(9)      Behalve het kapitaalrecht mogen er geen indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal worden geheven. Er mag met name geen zegelrecht op effecten worden geheven, zowel met betrekking tot effecten die eigen kapitaal van vennootschappen als die welke leenkapitaal vertegenwoordigen, en ongeacht hun herkomst.”

4        Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Kapitaalvennootschap”, bepaalt in lid 1, onder a):

„Onder ‚kapitaalvennootschap’ in de zin van deze richtlijn wordt verstaan:

a)      iedere vennootschap in een van de in bijlage I opgenomen vormen”.

5        De punten 16 en 22 van bijlage I bij die richtlijn verwijzen, onder andere en respectievelijk, naar de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (société à responsabilité limitée) naar Luxemburgs recht en naar de naamloze vennootschap (sociedade anónima) naar Portugees recht.

6        Artikel 3 van deze richtlijn, met als opschrift „Inbreng van kapitaal”, bepaalt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn en behoudens artikel 4 worden de volgende verrichtingen aangemerkt als ‚inbreng van kapitaal’:

[...]

i)      het afsluiten van een lening door een kapitaalvennootschap, indien de schuldeiser recht heeft op een aandeel in de winst van de vennootschap;

j)      het afsluiten van een lening door een kapitaalvennootschap bij een vennoot, bij de echtgenoot of een kind van een vennoot, alsmede het afsluiten van een lening bij een derde wanneer zij wordt gegarandeerd door een vennoot, mits deze leningen dezelfde functie hebben als een vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal.”

7        Artikel 5 van richtlijn 2008/7, met als opschrift „Verrichtingen die niet aan indirecte belastingen zijn onderworpen”, luidt als volgt:

„1.      De lidstaten heffen bij kapitaalvennootschappen geen enkele indirecte belasting, in welke vorm ook, ter zake van:

a)      de inbreng van kapitaal;

[...]

2.      De lidstaten heffen geen enkele indirecte belasting, in welke vorm ook, ter zake van:

a)      het opmaken, de uitgifte, de toelating ter beurze, het in omloop brengen of het verhandelen van aandelen, deelbewijzen of andere soortgelijke effecten, alsmede van certificaten van deze stukken, onverschillig door wie zij worden uitgegeven;

b)      leningen, met inbegrip van staatsleningen, afgesloten tegen uitgifte van obligaties of andere verhandelbare effecten, onverschillig door wie deze worden uitgegeven, en alle daarmee verband houdende formaliteiten, alsmede het opmaken, de uitgifte, de toelating ter beurze, het in omloop brengen of het verhandelen van deze obligaties of andere verhandelbare effecten.”

8        Artikel 6 van deze richtlijn, met als opschrift „Rechten en btw”, luidt als volgt:

„1.      Niettegenstaande artikel 5 kunnen de lidstaten de volgende rechten en belastingen heffen:

[...]

d)      rechten op de vestiging, inschrijving of doorhaling van voorrechten en hypotheken;

[...]”

9        Artikel 7, lid 1, van die richtlijn bepaalt:

„Niettegenstaande artikel 5, lid 1, onder a), mag een lidstaat die op 1 januari 2006 een recht op de inbreng van kapitaal in kapitaalvennootschappen hief, hierna ‚het kapitaalrecht’ genoemd, dit recht blijven heffen, mits hij de artikelen 8 tot en met 14 in acht neemt.”

 Portugees recht

10      Artikel 1, punt 1, van de Código do Imposto do Selo (wetboek zegelrecht) bepaalt:

„Het zegelrecht is van toepassing op alle handelingen, overeenkomsten, documenten, titels, stukken en andere juridische feiten of situaties waarin de Tabela Geral do Imposto do Selo [(algemene tabel van het zegelrecht)] voorziet, met inbegrip van overdrachten van goederen om niet.”

11      Rubriek 10 van de algemene tabel van het zegelrecht betreft garanties voor verbintenissen en luidt als volgt:

„Garanties voor verbintenissen, ongeacht hun aard of vorm, te weten borgtochten, garantiedeposito’s, autonome bankgaranties, autonome garanties, hypotheken, pandrechten en borgtochtverzekeringen, tenzij deze in wezen bijkomende verrichtingen zijn ten opzichte van overeenkomsten die specifiek in deze tabel worden belast en tegelijk met de gewaarborgde verbintenis zijn aangegaan, ook als dat in een afzonderlijk instrument of een afzonderlijke titel is gebeurd – op basis van hun respectievelijke waarde, afhankelijk van de looptijd, waarbij elke verlenging van de looptijd van een overeenkomst wordt beschouwd als een nieuwe verrichting:

[...]

10.3      Garanties voor onbepaalde tijd of met een looptijd van vijf jaar of langer – 0,6 %”.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12      Corner and Border is een naamloze vennootschap naar Portugees recht waarvan het maatschappelijk kapitaal volledig in handen is van Onex Renewables Sàrl (hierna: „Onex”), een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Luxemburgs recht. Op 21 juli 2021 heeft Onex van EDP Renewables SGPS S.A., een naamloze vennootschap naar Portugees recht, het volledige maatschappelijk kapitaal verworven van Éolica Do Sincelo S.A. (hierna: „ES”) en van Éolica da Linha S.A. (hierna: „EL”), twee andere naamloze vennootschappen naar Portugees recht. Op 29 juli 2021 heeft Onex haar contractuele positie in de overeenkomst tot aankoop van de aandelen van deze twee vennootschappen overgedragen aan Corner and Border.

13      Op 27 januari 2022 heeft Corner and Border een financieringsovereenkomst gesloten (hierna: „financieringsovereenkomst”) op grond waarvan zij een obligatielening tegen uitgifte van op naam gestelde obligaties heeft uitgeschreven voor een totaalbedrag van 348 900 000 EUR, waarop voor het volledige bedrag is ingeschreven door Banco Santander Totta S.A. (hierna: „obligatielening”). Deze financieringsovereenkomst is gesloten om de aankoop van de aandelen van ES en EL te financieren en de bestaande schuld van die vennootschappen te herfinancieren. Volgens de financieringsovereenkomst kon Corner and Border de door Banco Santander Totta ingenomen contractuele positie van inschrijver overdragen tegen betaling van sancties of provisies.

14      Om de goede nakoming van de financieringsovereenkomst te waarborgen, hebben Onex, Corner and Border, ES en EL verschillende zakelijke en persoonlijke zekerheden gesteld. Deze zekerheden zijn gesteld op grond van een overeenkomst die is gesloten tussen deze vennootschappen in hun hoedanigheid van garanten en Banco Santander Totta als begunstigde en „zekerheidsagent” (hierna: „zekerheidsovereenkomst”).

15      In het kader van de zekerheidsovereenkomst heeft Onex een reeks zekerheden gesteld in de vorm van, ten eerste, pandrechten op de aandelen van Corner and Border en op de schuldvorderingen van Onex uit hoofde van aan Corner and Border toegekende aandeelhoudersleningen en, ten tweede, pandbeloftes op eventueel door Corner and Border uit te geven nieuwe aandelen en op de toekomstige schuldvorderingen van Onex uit hoofde van aan Corner and Border toegekende aandeelhoudersleningen.

16      Op grond van deze overeenkomst heeft Corner and Border ook een reeks zekerheden gesteld, te weten in drie vormen. Het gaat om, ten eerste, pandrechten op de aandelen van ES en EL, op de schuldvorderingen van Corner and Border uit hoofde van met name aan deze vennootschappen toegekende aandeelhoudersleningen, en op banktegoeden van Corner and Border, ten tweede, pandbeloftes op eventueel door ES en EL uit te geven nieuwe aandelen, op toekomstige vorderingen van Corner and Border op deze vennootschappen, en op het tegoed op toekomstige bankrekeningen van Corner and Border en, ten derde en ten slotte, cessie van vorderingen.

17      Krachtens die overeenkomst hebben ES en EL op hun beurt ook een reeks zekerheden en zekerheidstoezeggingen verstrekt, in de vorm van, ten eerste, pandrechten op hun bestaande banktegoeden en op hun schuldvorderingen, ten tweede, pandbeloftes op het tegoed op hun toekomstige bankrekeningen en, ten derde, cessie van vorderingen.

18      De verwijzende rechter verduidelijkt dat het stellen van deze zekerheden noodzakelijk en essentieel was voor het sluiten van de financieringsovereenkomst en de uitgifte van de obligatielening.

19      Op 27 januari 2022 heeft de notaris die de akten van de financieringsovereenkomst en de zekerheidsovereenkomst heeft opgesteld en verleden, zegelrecht vastgesteld overeenkomstig artikel 10.3 van de algemene tabel van het zegelrecht tegen een tarief van 0,6 % over de waarde van 348 900 000 EUR, wat resulteerde in een belasting van 2 093 400 EUR.

20      Corner and Border heeft bezwaar gemaakt tegen de zegelrechtheffing op de gestelde zekerheden. Nadat dit bezwaar was afgewezen, heeft Corner and Border een verzoek tot arbitrage ingediend bij de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) [scheidsgerecht voor belastingzaken (centrum voor bestuursrechtelijke arbitrage – CAAD), Portugal], de verwijzende rechter.

21      Ter ondersteuning van haar verzoek betoogt Corner and Border onder andere dat de betrokken heffing van zegelrecht in strijd is met artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/7, aangezien de zekerheden waarop deze belasting werd geheven strikt noodzakelijk waren voor het sluiten van de obligatielening, zodat de betrokken belasting de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verrichting voor het bijeenbrengen van kapitaal in haar geheel raakt. Voorts betreft de in artikel 6, lid 1, onder d), van deze richtlijn vastgestelde uitzondering enkel zekerheden die rusten op onroerende goederen.

22      De verwijzende rechter twijfelt of zekerheidstelling in het kader van verrichtingen voor het bijeenbrengen van kapitaal moet worden beschouwd als een integraal onderdeel van die verrichtingen of als een daarmee verband houdende formaliteit, en of deze zekerheden derhalve vallen onder het in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/7 vastgestelde verbod op het heffen van indirecte belastingen op dergelijke verrichtingen. De verwijzende rechter vraagt zich ook af of die zekerheden vallen onder het begrip „voorrechten” in de zin van artikel 6, lid 1, onder d), van deze richtlijn.

23      In die omstandigheden heeft de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/7 [...] aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat bepaalde garanties – in de vorm van pandrechten op aandelen, op banktegoeden en op aandeelhoudersleningen, alsmede cessies van gewaarborgde schuldvorderingen – die zijn verstrekt in het kader van een obligatie-uitgifte, worden onderworpen aan zegelrecht?

2)      Maakt het voor het antwoord op de eerste prejudiciële vraag verschil of de verstrekking van garanties een wettelijke verplichting dan wel een facultatieve, vrijwillig overeengekomen verbintenis is?

3)      Maakt het voor het antwoord op de eerste prejudiciële vraag verschil indien de garanties zijn verstrekt in het kader van een obligatie-uitgifte waarop is ingeschreven door een bank waarvan de positie van inschrijver op initiatief van de uitgevende instelling kan worden overgedragen, ook als die overdracht is onderworpen aan bepaalde voorwaarden en aan sancties/provisies?

4)      Moet artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/7 aldus worden uitgelegd dat voornoemde garanties (pandrechten op aandelen, op banktegoeden en op aandeelhoudersleningen, alsmede cessies van gewaarborgde schuldvorderingen), die zijn verstrekt in het kader van een obligatie-uitgifte die is onderworpen aan artikel 5, lid 2, onder b), van die richtlijn, binnen de werkingssfeer van eerstgenoemde bepaling vallen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

24      Met zijn vier vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/7 aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling waarin is bepaald dat zegelrecht wordt geheven op zekerheden in de vorm van pandrechten op aandelen, op banktegoeden of op vorderingen die ontstaan uit aandeelhoudersleningen, en in de vorm van cessies van vorderingen, die zijn gesteld met het oog op de goede nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit een door een kapitaalvennootschap uitgegeven obligatielening.

25      Vooraf moet worden opgemerkt dat Onex, de oorspronkelijke koper van de aandelen waarvan de aankoop is gefinancierd met de uitgifte van de obligatielening, en Corner and Border, de vennootschap die de in het hoofdgeding aan de orde zijnde obligaties heeft uitgegeven, als respectievelijk vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en naamloze vennootschap, „kapitaalvennootschappen” zijn in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 2008/7 gelezen in samenhang met de punten 16 en 22 van bijlage I bij deze richtlijn. Zij vallen derhalve binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.

26      Zoals is vermeld in overweging 9 ervan, heeft die richtlijn tot doel om uit te sluiten dat indirecte belastingen worden geheven op het bijeenbrengen van kapitaal, behalve op de inbreng van kapitaal in kapitaalvennootschappen, die kan worden belast onder de in artikel 7, lid 1, van deze richtlijn gestelde voorwaarden. Uit dezelfde overweging blijkt met name dat er geen zegelrecht op effecten mag worden geheven, zowel met betrekking tot effecten die eigen kapitaal van vennootschappen als die welke leenkapitaal vertegenwoordigen, en ongeacht hun herkomst.

27      In dit verband verbiedt artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/7 de heffing van indirecte belasting, in welke vorm ook, op leningen die zijn afgesloten tegen uitgifte van obligaties of andere verhandelbare effecten, ongeacht door wie deze worden uitgegeven, en ongeacht alle daarmee verband houdende formaliteiten, alsmede het opmaken, de uitgifte, de toelating ter beurze, het in omloop brengen of het verhandelen van deze obligaties of andere verhandelbare effecten.

28      Wat in dat verband ten eerste de „formaliteiten” betreft die verband houden met leningen die zijn afgesloten tegen uitgifte van obligaties en die moeten worden vrijgesteld van alle indirecte belastingen, moet worden opgemerkt dat dit begrip ziet op de eventuele handelingen die een kapitaalvennootschap krachtens de nationale wetgeving moet verrichten teneinde een dergelijke lening te verstrekken, alsmede op het opmaken, de uitgifte, de toelating ter beurze, het in omloop brengen of het verhandelen van de betrokken verhandelbare effecten [zie in die zin beschikking van 19 juli 2023, EDP (Belasting op de verhandeling van effecten), C‑416/22, EU:C:2023:604, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

29      Wat in het bijzonder zekerheden betreft als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, moet ten eerste worden opgemerkt dat, volgens de aanwijzingen van de verwijzende rechter, het stellen van dergelijke zekerheden in het Portugese recht geen voorwaarde is voor het afsluiten van een obligatielening en, ten tweede, dat deze zekerheden verband houden met de wezenlijke inhoud van de verrichting voor het bijeenbrengen van kapitaal. Hieruit volgt dat, ook wanneer de kredietgever het stellen van zekerheden als voorwaarde stelt om op de obligatielening in te schrijven, zoals in de door de verwijzende rechter geschetste situatie, deze zekerheidstelling niet valt onder de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/7 bedoelde „formaliteiten”.

30      Wat ten tweede het verbod betreft op het belasten van verrichtingen voor het bijeenbrengen van kapitaal als zodanig, moet worden opgemerkt dat artikel 5 van richtlijn 2008/7, gelet op de doelstelling van deze richtlijn, ruim moet worden uitgelegd om te voorkomen dat dit verbod zijn nuttig effect verliest. Zo geldt het verbod op het belasten van deze verrichtingen eveneens voor niet uitdrukkelijk in dat verbod vermelde verrichtingen, wanneer een dergelijke belasting erop neerkomt dat deze wordt geheven op een verrichting die integrerend deel uitmaakt van een globale verrichting voor het bijeenbrengen van kapitaal (arrest van 22 december 2022, IM Gestão de Ativos e.a., C‑656/21, EU:C:2022:1024, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Uit de rechtspraak van het Hof vloeit ook voort dat de uitgifte van effecten pas zin heeft vanaf het ogenblik dat er voor deze effecten een afnemer is gevonden, zodat een belasting op de eerste verwerving van een nieuw uitgegeven effect in werkelijkheid wordt geheven op de uitgifte zelf, voor zover deze integrerend deel uitmaakt van een globale verrichting voor het bijeenbrengen van kapitaal. De doelstelling om het nuttig effect van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/7 te verzekeren, impliceert derhalve dat de „uitgifte” in de zin van deze bepaling de eerste verwerving van effecten na de uitgifte ervan omvat (arrest van 22 december 2022, IM Gestão de Ativos e.a., C‑656/21, EU:C:2022:1024, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Evenzo houden de zekerheden, aangezien zij worden gesteld met het oog op de goede nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit een obligatielening, nauw verband met de uitgifte van die lening in de zin van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2008/7, zodat zij moeten worden geacht integrerend onderdeel te zijn van een globale verrichting voor het bijeenbrengen van kapitaal, ongeacht of zij vrijwillig dan wel ter nakoming van een wettelijke verplichting worden gesteld (zie in die zin arrest van 22 december 2022, IM Gestão de Ativos e.a., C‑656/21, EU:C:2022:1024, punten 31 en 35). In deze context heeft de door de verwijzende rechter geschetste situatie waarin de kredietnemer in een later stadium de positie van de oorspronkelijke kredietgever kan vervangen, geen invloed op het verband tussen deze zekerheden en de obligatielening, en is zij dus irrelevant.

33      Hieruit volgt dat het stellen van die zekerheden in beginsel zou moeten vallen onder het verbod op indirecte belasting op het bijeenbrengen van kapitaal in de zin van artikel 5 van richtlijn 2008/7.

34      Artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/7 bepaalt echter dat de lidstaten, niettegenstaande de in artikel 5 ervan vastgelegde belastingverboden, rechten kunnen heffen „op de vestiging, inschrijving of doorhaling van voorrechten en hypotheken”.

35      Richtlijn 2008/7 bevat geen definitie van het begrip „voorrechten” en verwijst voor een dergelijke definitie evenmin naar het recht van de lidstaten. In deze context vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de betekenis en de draagwijdte van de bewoordingen van een Unierechtelijke bepaling normaliter in de gehele Europese Unie op autonome en eenvormige wijze moeten worden uitgelegd, waarbij rekening moet worden gehouden met de bewoordingen en de context van die bepaling en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 20 maart 2025, Lindenbaumer, C‑61/24, EU:C:2025:197, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      In dat verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/7 in de meeste taalversies de uitdrukking „voorrechten en hypotheken” gebruikt. Aangezien de wetgever afzonderlijke termen heeft gebruikt om instrumenten aan te duiden die voorkeursrechten op het vermogen van een persoon in het leven roepen, kan niet a priori worden aangenomen dat deze begrippen slechts een van deze soorten rechten betreffen, namelijk rechten op onroerend goed.

37      In de tweede plaats moet eraan worden herinnerd dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/7 bepaalt welke rechten en belastingen de lidstaten kunnen heffen, „[n]iettegenstaande artikel 5” ervan. Om, met betrekking tot in het bijzonder het afsluiten van een obligatielening, de betekenis en de draagwijdte van het in artikel 6, lid 1, onder d), van deze richtlijn bedoelde begrip „voorrechten” vast te stellen, moeten de kenmerken van het in artikel 5, lid 2, onder b), van deze richtlijn vastgelegde verbod dus als contextuele elementen in aanmerking worden genomen.

38      Meer bepaald verbiedt deze laatste bepaling de lidstaten niet om een indirecte belasting te heffen op alle leningen die door een kapitaalvennootschap worden afgesloten, maar slechts op leningen die worden „afgesloten tegen uitgifte van obligaties of andere verhandelbare effecten”, namelijk in de vorm van effecten die leenkapitaal vertegenwoordigen, zoals wordt vermeld in overweging 9 van deze richtlijn.

39      Net als bij verrichtingen voor het bijeenbrengen van kapitaal die leiden tot de uitgifte van effecten die eigen kapitaal van een vennootschap vertegenwoordigen en die onder artikel 5, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/7 vallen, kunnen verrichtingen voor het bijeenbrengen van kapitaal in de vorm van obligatieleningen, die overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van deze richtlijn van alle indirecte belastingen zijn vrijgesteld, de kredietgever aansporen om, bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de belofte van een zeker rendement op zijn investering, als terugbetalingsgarantie de voorkeur te geven aan de toekomstige prestaties van de uitgevende entiteit boven haar vermogen.

40      Deze analyse wordt bevestigd door artikel 3, onder i) en j), van richtlijn 2008/7 gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, onder a), ervan. Uit deze bepalingen blijkt dat de inbreng van kapitaal in de vorm van een lening alleen is vrijgesteld van elke vorm van indirecte belasting indien de schuldeiser recht heeft op een aandeel in de winst van de vennootschap of indien deze leningen dezelfde functie hebben als een vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal.

41      In de derde plaats weerspiegelen deze voorwaarden bovendien de doelstelling van richtlijn 2008/7, die, zoals blijkt uit de overwegingen 2 en 3 ervan, erin bestaat om zoveel mogelijk discriminaties, dubbele belastingheffing en ongelijkheden die de mededingingsvoorwaarden kunnen verstoren of het vrije kapitaalverkeer hinderen weg te nemen, die kunnen voortvloeien uit indirecte belastingen die specifiek op het bijeenbrengen van kapitaal worden geheven, en niet uit indirecte belastingen op elke vorm van aan kapitaalvennootschappen verstrekte leningen.

42      Weliswaar heeft de Uniewetgever met de vaststelling van richtlijn 2008/7 geenszins afbreuk gedaan aan de mogelijkheid voor overeenkomstsluitende partijen om voorkeursrechten op roerende of onroerende goederen te vestigen ter waarborging van de terugbetaling van een lening die onder de bepalingen van deze richtlijn valt, maar dit neemt niet weg dat artikel 6, lid 1, onder d), van deze richtlijn de fiscale bevoegdheid van de lidstaten heeft behouden op het gebied van contractuele instrumenten zoals voorrechten en hypotheken die zijn gevestigd in het kader van verrichtingen voor het bijeenbrengen van leenkapitaal.

43      Zoals in punt 37 hierboven in herinnering is gebracht, houdt de werkingssfeer van artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/7, dat van toepassing is „niettegenstaande” de in artikel 5 van deze richtlijn bedoelde belastingverboden, immers nauw verband met de werkingssfeer van artikel 5, lid 2, onder b), ervan en getuigt deze van het feit dat de Uniewetgever niet de bedoeling had om de fiscale bevoegdheid van de lidstaten uit te sluiten voor een categorie van rechten op roerende of onroerende goederen die ertoe strekken om de terugbetaling van een obligatielening te waarborgen. In deze omstandigheden omvat de in dat artikel 6, lid 1, onder d), bedoelde uitdrukking „voorrechten en hypotheken”, zoals de advocaat-generaal in punt 50 van zijn conclusie in essentie heeft vastgesteld, het geheel van contractuele instrumenten die integrerend deel uitmaken van een verrichting voor het bijeenbrengen van leenkapitaal, dat de schuldeiser in staat stelt om de preferentiële betaling of betaling met voorrang van een vordering te verkrijgen ingeval de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt.

44      Het staat aan de verwijzende rechter om in het licht van de overwegingen in punt 43 hierboven te onderzoeken of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pandrechten, pandbeloftes en cessies van vorderingen kunnen worden aangemerkt als voorrechten in de zin van het genoemde artikel 6, lid 1, onder d), aangezien zij geen hypotheken zijn.

45      Uit alle voorgaande overwegingen volgt dat artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/7 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling waarin is bepaald dat zegelrecht wordt geheven op zekerheden in de vorm van pandrechten op aandelen, op banktegoeden of op vorderingen die ontstaan uit aandeelhoudersleningen, en in de vorm van cessies van vorderingen, die zijn gesteld met het oog op de goede nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit een door een kapitaalvennootschap uitgegeven obligatielening, voor zover deze zekerheden, ook als zij integrerend deel uitmaken van een dergelijke obligatielening, voorrechten in de zin van dat artikel 6, lid 1, onder d), vormen en de schuldeiser in staat stellen om de preferentiële betaling of betaling met voorrang van een vordering te verkrijgen ingeval de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt.

 Kosten

46      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal

moeten aldus worden uitgelegd dat

zij niet in de weg staan aan een nationale regeling waarin is bepaald dat zegelrecht wordt geheven op zekerheden in de vorm van pandrechten op aandelen, op banktegoeden of op vorderingen die ontstaan uit aandeelhoudersleningen, en in de vorm van cessies van vorderingen, die zijn gesteld met het oog op de goede nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit een door een kapitaalvennootschap uitgegeven obligatielening, voor zover deze zekerheden, ook als zij integrerend deel uitmaken van een dergelijke obligatielening, voorrechten in de zin van dat artikel 6, lid 1, onder d), vormen en de schuldeiser in staat stellen om de preferentiële betaling of betaling met voorrang van een vordering te verkrijgen ingeval de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt.

ondertekeningen