Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 18-01-2016, ECLI:NL:CBB:2016:4, 15/869

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 18-01-2016, ECLI:NL:CBB:2016:4, 15/869

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
18 januari 2016
Datum publicatie
18 januari 2016
ECLI
ECLI:NL:CBB:2016:4
Zaaknummer
15/869

Inhoudsindicatie

Tariefbeschikking zintuigelijke gehandicaptenzorg.

Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen ivm ontbreken voldoende spoedeisend belang

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 15/869

13950

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 januari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. F. Lijffijt),

en

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Procesverloop

Met de tariefbeschikking TB/CU-7116-01 van 1 juli 2015 (de tariefbeschikking) heeft verweerster de tarieven voor de prestaties zintuigelijke gehandicaptenzorg met ingang van 1 januari 2016 vastgesteld.

Verzoekster heeft tegen de tariefbeschikking bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2016, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor verzoekster is tevens verschenen R. Bloem. Verder zijn voor verweerster verschenen M. Cardzic en M. Lommers.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de tariefbeschikking, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.

2. Verzoekster verleent onder andere zorg voor mensen met een beperking in horen en communiceren. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het in haar ogen in de tariefbeschikking te laag vastgestelde maximumtarief van € 117,33 voor de prestaties 'zorg in verband met een auditieve beperking' en 'zorg in verband met een communicatieve beperking als gevolg van een taalontwikkelingsstoornis'. Zij wil ook in 2016 het voor 2015 gecontracteerde tarief van € 124,82 in rekening kunnen brengen.

Verzoekster heeft als haar spoedeisend belang naar voren gebracht dat de continuïteit van haar bedrijfsvoering wordt bedreigd. Indien en voor zover zij met de zorgverzekeraars het maximumtarief van € 117,33 kan overeenkomen, zal de omzet met 6% dalen, hetgeen tot een reorganisatie zal leiden waarbij de formatie met 40 fte zal moeten worden verkleind. Eind oktober 2015 heeft verzoekster overeenstemming bereikt met de zorgverzekeraars over het tarief en de productie. Daarbij is de afspraak gemaakt dat indien de uitkomst van het onderhavige geschil is dat de maximumtarieven onrechtmatig zijn, de afspraken met de zorgverzekeraar gewijzigd kunnen worden. Verzoekster wijst erop dat de beslissingen over de inkrimping van de formatie dan al genomen moeten zijn, zodat zij spoedeisend belang heeft bij een toewijzing van de gevraagde voorziening. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat niet alleen de bekostiging op grond van de Zorgverzekeringswet vermindert, maar ook de bekostiging op grond van de Wet langdurige zorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Deze drie veranderingen leiden alle tot een inkrimping van het budget en vormen aanleiding tot de reorganisatie. Het is voor verzoekster lastig aan te geven welke gevolgen de tariefverlaging voor de prestaties 'zorg in verband met een auditieve beperking' en 'zorg in verband met een communicatieve beperking als gevolg van een taalontwikkelingsstoornis' op zichzelf precies heeft.

3. Verweerster heeft betwist dat verzoekster een spoedeisend belang heeft, gelet op haar handelwijze in de eerdere stadia van de procedure. Verweerster heeft de tariefbeschikking op 1 juli 2015 vastgesteld. Het heeft vervolgens bijna drie maanden geduurd voordat verzoekster haar bezwaargronden heeft aangevoerd. Vanwege verhinderingen aan de zijde van verzoekster kon de hoorzitting niet eerder dan op 23 november 2015 plaatvinden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is pas op 17 november 2015 ingediend, twee weken na de afwijzing van het verzoek om in te stemmen met rechtstreeks beroep. Verder stelt verweerster dat verzoekster de verklaring dat zij ten minste 40 fte zou moeten bezuinigen niet heeft onderbouwd. Verweerster acht het weinig aannemelijk dat verzoekster zich als direct gevolg van de betwiste tariefbeschikking al serieus op een reorganisatie beraadt. Verzoekster heeft in de periode tussen 1 juli 2015 en 17 november 2015 niet gesproken over de (eventuele) noodzaak van een reorganisatie.

4. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerster met de tariefbeschikking de maximumtarieven voor de prestaties voor het jaar 2016 heeft vastgesteld. Bij de totstandkoming van deze tariefbeschikking heeft verweerster terdege aandacht besteed aan de zienswijze van verzoekster. Zorgaanbieders kunnen op basis van de tariefbeschikking rechtsgeldig tarieven in rekening brengen die niet boven het maximumtarief uitgaan. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders op basis van de maximumtarieven in de periode tussen de vaststelling van de tariefbeschikking en het begin van het nieuwe kalenderjaar productie- en prijsafspraken maken.

Gelet op een en ander is er een substantieel belang mee gemoeid dat een tariefbeschikking in werking is en blijft. De door verzoekster aangevoerde argumenten voor de stelling dat onverwijlde spoed hier het treffen van een voorlopige voorziening vereist, waardoor de tariefbeschikking voorshands zijn (volle) werking wordt ontnomen, zijn daartegenover niet concreet onderbouwd. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de tariefverlaging, hangende de behandeling van haar bezwaarschrift en eventueel daarna beroepschrift, voor haar direct tot verstrekkende consequenties moet leiden.

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek derhalve af.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van mr. F.E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2016.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.E. Mulder