Home

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2002, AF2163, 00/4354 CSV

Centrale Raad van Beroep, 28-08-2002, AF2163, 00/4354 CSV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 augustus 2002
Datum publicatie
9 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2002:AF2163
Zaaknummer
00/4354 CSV
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 3:46

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R

00/4354 CSV

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

Bij besluit van 18 juni 1999 is ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen de aan haar opgelegde correctie- en boetenota's over de jaren 1994 tot en met 1997 van respectievelijk 22 januari 1999 en 1 februari 1999.

De Rechtbank 's-Gravenhage heeft het namens appellante tegen dat besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 30 juni 2000 ongegrond verklaard.

Mr. J. Veenendaal, belastingadviseur te Amersfoort, heeft namens appellante tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) d.d. 29 september 2000.

Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 27 oktober 2000, ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 juli 2002, waar appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Veenendaal, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. Mulder, werkzaam bij het Uwv.

II. MOTIVERING

In 1998 is bij appellante een controle gehouden in het kader van de aangifte loonbelasting over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1996. In het rapport dat naar aanleiding van de controle is opgemaakt zijn twee correcties aangebracht op de ingediende aangiften loonbelasting. In de eerste plaats is vermeld dat de bij appellante in dienst zijnde werknemer [werknemer] een onjuist sofinummer had doorgegeven aan de werkgever en dat hij zich niet had gelegitimeerd door middel van een officieel identiteitsbewijs. In verband daarmee is over de jaren 1994 tot en met 1997 een brutoloon vastgesteld van in totaal f 82.543,-- en is een bedrag van in totaal f 51.652,-- aan bruto loonheffing nageheven.

Voorts is in het rapport vastgesteld dat er in de jaren 1994 tot en met 1996 betalingen zijn geweest, waarvan niet is aangetoond aan wie zij zijn verricht. Op die grond is voor de heffing van de loonbelasting uitgegaan van het anoniementarief. In verband met deze betalingen is het brutoloon gecorrigeerd met een bedrag van in totaal f 104.909,-- en is een bedrag van in totaal f 65.728,-- aan bruto loonheffing nageheven.

Op basis van deze door de belastingdienst verstrekte gegevens heeft gedaagde het premieloon over de jaren 1994 tot en met 1997 gecorrigeerd en vastgesteld op de door de belastingdienst in het rapport vermelde brutoloonbedragen. Op grond van de aldus vastgestelde premielonen over de jaren 1994 tot en met 1997 zijn correctie- en boetenota's opgelegd. Gedaagde heeft zelf geen nader onderzoek laten verrichten.

Namens appellante is - onder overlegging van stukken - aangevoerd dat [werknemer] wel degelijk was verantwoord in de loonadministratie en dat voor hem premies zijn ingehouden en afgedragen. Voorts is er namens appellante (reeds tijdens de bezwarenprocedure) op gewezen dat de belastingdienst de naheffingsaanslag die betrekking heeft op [werknemer] verminderd heeft tot nihil en dat de naheffingsaanslag die betrekking heeft op de betalingen aan anonieme personen is verminderd tot in totaal f 30.000,--.

Gedaagde heeft in de omstandigheid dat de belastingdienst de naheffingsaanslagen heeft verminderd tot nihil, respectievelijk tot f 30.000,-- geen aanleiding gezien haar standpunt met betrekking tot de correctie van de premielonen te wijzigen. Hij heeft in dat verband gesteld dat de uitvoeringsinstelling een eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid met betrekking tot de uitvoering van de sociale werknemersverzekeringen heeft. Gedaagde acht zich niet gebonden aan het door de belastingdienst nader ingenomen standpunt.

De Raad onderschrijft in het algemeen de stelling van gedaagde dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de vaststelling van premielonen, waarbij hij niet gebonden is aan hetgeen de fiscus in het kader van de loonheffing heeft vastgesteld. Nu de uitvoeringsinstelling zich bij de vaststelling van de correctie van het premieloon echter uitsluitend heeft gebaseerd op de uit het controlerapport blijkende bevindingen van de fiscus, zonder zelf een feitenonderzoek in te stellen, ontbeert deze vaststelling als gevolg van de duidelijke wijziging van het standpunt van de fiscus, een deugdelijke motivering. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de aanvankelijk door de fiscus aangebrachte correcties slechts zeer summier waren onderbouwd en dat voorts niet is komen vast te staan op welke grond zij haar standpunt heeft herzien. Onder deze omstandigheden, waarin omtrent de aan de correctie van het premieloon ten grondslag liggende feiten nauwelijks iets bekend is, moet worden geconcludeerd dat het opleggen van deze correctie is geschied in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als gevolg daarvan ontbeert de opgelegde boete eveneens een voldoende draagkrachtige motivering.

Het bestreden besluit, waarbij het bezwaar tegen de correctie- en boetenota's ongegrond is verklaard, komt derhalve wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, komt mitsdien voor vernietiging in aanmerking.

Gedaagde zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen.

De Raad acht termen aanwezig gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.288,-- voor verleende rechtsbijstand.

Tot slot dient het Uwv op grond van artikel 25, eerste lid, van de Beroepswet het door appellant zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gestorte griffierecht van in totaal € 510,50 te vergoeden.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak, alsmede het bestreden besluit;

Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in beide instanties tot een bedrag groot € 1.288,--, te betalen door het Uwv;

Bepaalt dat het Uwv aan appellante het gestorte griffierecht van € 510,50 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van N.J. Stolten als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002.

(get.) B.J. van der Net.

(get.) N.J. Stolten.

AP288