Home

Centrale Raad van Beroep, 25-03-2003, AF8434, 01/648 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 25-03-2003, AF8434, 01/648 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 maart 2003
Datum publicatie
12 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2003:AF8434
Zaaknummer
01/648 WAJONG
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:11, Beroepswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2021] art. 26

Inhoudsindicatie

Valt besluit op bezwaar om alsnog een uitkering toe te kennen valt onder de heroverweging ingevolge art. 7:11 Awb? Ingangsdatum, hoogte uitkering alsmede het gelijktijdig opleggen van een maatregel maken onderdeel uit van de toekenningsbeslissing.

Uitspraak

01/648 WAJONG

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,

en

[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.

Bij besluit van 19 juli 1999 heeft appellant geweigerd aan gedaagde een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen, onder overweging dat hij op en na 1 september 1995 minder dan 25% arbeidsongeschikt was.

Namens gedaagde heeft mr. M.J.A. Oortman, thans advocaat te Hengelo, tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

Bij brief van 15 maart 2000 heeft appellant aan mr. Oortman voornoemd mededeling gedaan van een voorgenomen beslissing waarbij het bezwaar van gedaagde gegrond wordt verklaard en waarbij hem met ingang van 17 december 1997, zijnde een jaar voor de indiening van de aanvraag, alsnog een uitkering ingevolge de Wajong wordt toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Omdat de aanvraag niet binnen negen maanden na het intreden van de arbeidsongeschiktheid is ingediend, wordt evenwel op grond van het Maatregelenbesluit Lisv een korting van 20% op de uitkering toegepast over de periode 17 december 1997 tot en met

15 december 1998.

Aan gedaagde is een kopie van de voorgenomen beslissing gezonden.

Bij besluit van 7 april 2000, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant op het bezwaar beslist conform de hiervoor genoemde voorgenomen beslissing.

Bij brief van 7 april 2000, welke brief op 10 april 2000 bij appellant is binnengekomen, heeft mr. Oortman voornoemd een brief van gedaagde van 30 maart 2000 ingezonden die daarin aangeeft het niet eens te zijn met de opgelegde maatregel. Gedaagde heeft deze brief doorgezonden aan de rechtbank Almelo ter behandeling als beroepschrift.

De rechtbank Almelo heeft zich bij uitspraak van 20 december 2000 onbevoegd verklaard om een uitspraak te doen over het opleggen van de maatregel en heeft bepaald dat het beroepschrift aan appellant (in die procedure verweerder) moet worden toegezonden teneinde dit als bezwaarschrift in behandeling te nemen. Voorts heeft de rechtbank appellant veroordeeld in de door gedaagde (in die procedure eiser) gemaakte proceskosten en bepaald dat appellant het griffierecht aan gedaagde vergoedt.

Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen.

Namens gedaagde heeft mr. Oortman voornoemd een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 februari 2003, waar namens appellant is verschenen mr. L. Bosma, werkzaam bij het Uwv, terwijl

-zoals tevoren was bericht- gedaagde, noch zijn gemachtigde zijn verschenen.

II. MOTIVERING

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit, voorzover daarbij een sanctie is opgelegd, moet worden beschouwd als een primair besluit ten aanzien waarvan eerst de bezwarenprocedure moet worden gevolgd alvorens beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank.

Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit, ook voorzover dat betrekking heeft op de opgelegde maatregel, moet worden aangemerkt als de uitkomst van de heroverweging van het besluit om geen Wajong-uitkering toe te kennen en daarmee als een beslissing op het bezwaar van gedaagde. Volgens appellant past het binnen de strekking van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de nadere beslissing neer te leggen in de beslissing op bezwaar.

Ingevolge dit artikel moet het bestuursorgaan op grondslag van het bezwaar zijn besluit heroverwegen en voorzover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, zijn besluit herroepen en voorzover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit nemen.

In de visie van appellant is er in gevallen waarin bij de heroverweging wordt vastgesteld dat de aanvraag om uitkering ten onrechte is afgewezen pas sprake van een afgeronde heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 Awb, als een nadere beslissing op de aanvraag om uitkering is genomen. In die gevallen kan niet worden volstaan met een enkele herroeping van het besluit. Appellant heeft erop gewezen te hebben voldaan aan het bepaalde in artikel 7:9 van de Awb, door gedaagde in de gelegenheid te stellen om tijdens de bezwaarprocedure zijn visie te geven op de voorgenomen nadere beslissing. Gedaagde en zijn gemachtigde zijn bij brief van 15 maart 2000 op de hoogte gesteld van de voorgenomen beslissing op bezwaar en zijn bij dezelfde brief in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de dagtekening van die brief hierop te reageren dan wel aan te geven of prijs wordt gesteld op een nieuwe hoorzitting. Bij brief van 22 maart 2000 heeft de gemachtigde van gedaagde laten weten hiervan geen gebruik te willen maken, waarna het bestreden besluit is genomen.

De Raad onderschrijft het standpunt van appellant. Ook naar het oordeel van de Raad valt de beslissing om naar aanleiding van het bezwaar alsnog een uitkering toe te kennen onder de heroverweging die ingevolge artikel 7:11 Awb gemaakt moet worden. De ingangsdatum van de uitkering en de hoogte van de uitkering maken deel uit van de toekenningsbeslissing. De uit het tijdstip van indiening van de aanvraag voortvloeiende beslissing om een maatregel op te leggen waardoor het bedrag van de uitkering gedurende een jaar met 20% wordt verlaagd vormt naar het oordeel van de Raad onmiskenbaar één geheel met de beslissing om de uitkering toe te kennen.

Ook is de Raad van oordeel dat appellant de bezwaarprocedure op zorgvuldige wijze heeft afgehandeld door gedaagde in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken te reageren op de voorgenomen beslissing op bezwaar.

De brief van gedaagde waarin hij bezwaar maakt tegen het opleggen van de maatregel is na afloop van die termijn van twee weken bij appellant binnengekomen en nadat de bezwaarprocedure was afgerond. Die brief kon daardoor niet anders dan als beroepschrift worden aangemerkt. De rechtbank heeft zich derhalve onterecht onbevoegd geacht om over dit beroep te oordelen.

Nu de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep niet is toegekomen dient de zaak op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beroepswet ter verdere behandeling terug worden gewezen naar de rechtbank Almelo.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart de rechtbank Almelo bevoegd om van het beroep van appellant kennis te nemen;

Wijst de zaak terug naar de rechtbank Almelo.

Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en prof. mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2003.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) T.R.H. van Roekel.

AF